Havo 2: naamwoordelijk gezegde

Grammatica
Zinsdelen
Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Zinsdelen
Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Diapositive

zinsdelen: ontleden
Herhaling

Slide 2 - Diapositive

Stappenplan zinsdelen
  1. Persoonsvorm (verander de tijd/ het getal)
  2. Zinsdelen (zet strepen tussen de zinsdelen)
  3. Onderwerp (Wie of wat + pv)
  4. Gezegde (alle werkwoorden in de zin)
  5. Lijdend voorwerp (Wie of wat + wg +o)
  6. Meewerkend voorwerp (aan wie of voor wie + wg + o + lv)
  7. Bijwoordelijke bepaling (alle vragen behalve wie of wat (Tip:  alle zinsdelen die je nog niet hebt benoemd)



Slide 3 - Diapositive

Van der Dam / heeft / 2K2 / een online les / gegeven. 
Van der Dam heeft een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Question de remorquage

Martijn, de beste leerling uit de klas, had een tien voor zinsontleden.

In bovenstaande zin is “Martijn” het onderwerp.

A
Juist
B
Niet juist

Slide 5 - Quiz

Benoem het wg in de zin:
De familie had het smalste bergpad naar de top gekozen.
A
had
B
Er is geen wg.
C
had gekozen
D
de familie

Slide 6 - Quiz

Benoem het wg in de zin:
De familie had het hazenpad gekozen.
A
had
B
had het hazenpad gekozen
C
had gekozen
D
hazenpad

Slide 7 - Quiz

Benoem het wg in de zin:
Mijn vader scheert zich met water en zeep.
A
scheert
B
scheert zich
C
scheert zich met water en zeep
D
mijn vader

Slide 8 - Quiz

Benoem het wg in de zin:
Mijn vader schaamt zich voor zijn alcoholprobleem.
A
schaamt
B
schaamt zich
C
scheert zich voor zijn alcoholprobleem
D
zich

Slide 9 - Quiz

samenvattend:
Het werkwoordelijk gezegde = alle ww's in de zin
tenzij:
er een werkwoordelijke uitdrukking is
er een wederkerend werkwoord is

Slide 10 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde snap ik.....

😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Sondage

Doelen van deze les

Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is


Ik weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde


Ik ken de koppelwerkwoorden


Slide 12 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 13 - Diapositive

Koppelwerkwoorden
ZWABBELS 


zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (dunken, heten, voorkomen)

Slide 14 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde



In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 15 - Diapositive

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:

Vraag 1: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin?

nee -> wg
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘eigenschap/kenmerk’ (ook wel: toestand)?

nee -> wg

Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

nee -> wg

Alle drie ja = naamwoordelijk gezegde!

Slide 16 - Diapositive

Wat noteer je bij het naamwoordelijk gezegde?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 17 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 19 - Quiz

Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quiz

Noteer het ng uit de vorige zin:
Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

Slide 22 - Question ouverte



Hij is naar huis gegaan.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

Noteer het gezegde uit de vorige zin:
Hij is naar huis gegaan.

Slide 24 - Question ouverte

Wat is het gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
WG= was geworden
B
NG= was gisteren ziek geworden
C
NG= was ineens ziek geworden
D
NG= was ziek geworden

Slide 25 - Quiz

Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

Het meisje werd naar school gebracht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quiz


De man is gisteren aangekomen op het station van Terborg

A
WG= is aangekomen
B
NG= is gisteren aangekomen
C
NG= is aangekomen

Slide 29 - Quiz

De baby is groot geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quiz

Bedenk nu zelf een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Slide 31 - Question ouverte

Mijn vader is op zijn studeerkamer

pv =

ow =

wg/ng =

lv =

mv =

bwb =



Slide 32 - Diapositive

Mijn vader is op zijn studeerkamer
pv = is
o = mijn vader
wg = is  ("is" koppelt hier geen eigenschap aan het onderwerp, dus geen kww)
lv = -
mv = -
bwb = op zijn studeerkamer 


Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 33 - Diapositive

De zes belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, worden, blijven, blijken, lijmen, schijnen
B
zijn, worden, blijven, brengen, lijken, schijnen
C
zijn, moeten, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 34 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 35 - Question de remorquage

Ik snap het naamwoordelijk gezegde en het verschil tussen wg en ng.....
0100

Slide 36 - Sondage

oefenen:
Werk nu verder in je grammaticaboekje zinsdelen (ELO-studiewijzer)

meer oefenen op Cambiumned.nl 

Slide 37 - Diapositive