3H - herhaling grammatica unité 4

3H - 4.3 werkwoord devoir en 4.5 het bijwoord 
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

3H - 4.3 werkwoord devoir en 4.5 het bijwoord 

Slide 1 - Diapositive

 deel 1: 4.3 het werkwoord devoir 

Slide 2 - Diapositive

Het werkwoord 'devoir' vertaal je met ...
A
blijven
B
hebben
C
moeten
D
zijn

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Diapositive

Tips bij het leren van apprendre 3 
  • Leer de présent en de passé compsé uit je hoofd

  • Leer de te maken stapjes van de imparfait en de futur uit je hoofd + de uitgangen 

Slide 5 - Diapositive

Tips bij het leren van apprendre 3 
de imparfait (verleden tijd)

  1. pak de nous-vorm van de présent (nous devons)
  2. haal -ons eraf (dev)
  3. voeg de juiste uitgangen toe 
    (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient)
    je devais, tu devais, etc.

Slide 6 - Diapositive

Tips bij het leren van apprendre 3 
de futur (de toekomende tijd) 

  1. het werkwoord is onregelmatig, maar bij de futur kun je uitgang van de volgende stam: devr
  2. voeg de juiste uitgangen toe:
  3. - ai, -as, -a, ons, -ez, -ont
    je devrai, tu devras, il devra, etc.

Slide 7 - Diapositive

Kies de juiste vorm:
... faire mes devoirs ce soir. (ik moet)
A
je dois
B
je devai
C
tu dois
D
je devrais

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm:
... apprendre beaucoup pour l'examen de français (hij moest)
A
il doit
B
il dois
C
il devait
D
il devra

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm:
... prendre le risque. (wij hebben gemoeten)
A
nous devons
B
nous avons dû
C
nous devions
D
nous devrons

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm:
... s'entainer beaucoup. (zij moeten)

Slide 11 - Question ouverte

Kies de juiste vorm:
... attendre trois jours (ik heb gemoeten)

Slide 12 - Question ouverte

Kies de juiste vorm:
... rester ici. (zij zal moeten)

Slide 13 - Question ouverte

deel 2: 4.5 het bijwoord

Slide 14 - Diapositive

Elle porte un pantalon noir.
'noir' heeft in deze zin de functie van het ...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Vous pouvez parler lentement? 'lentement' heeft in deze zin de functie van het ...
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

4.5 het bijwoord 
Elle porte un pantalon noir.
  • Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Vous pouvez parler lentement?
  • Het bijwoord zegt iets over andere woorden (werkwoord/bijvoeglijk naamwoord/ander bijwoord/hele zin).

Slide 17 - Diapositive

4.5 het bijwoord 
Enkele voorbeelden van het bijwoord:

  • J'ai très mal dormi.  (werkwoord)
  • Cette robe est vraiment belle! (bijvoeglijk naamwoord)
  • Tu parles vraiment bien français! (ander bijwoord)
  • Heureusement, on a gagné le prix. (hele zin)

Slide 18 - Diapositive

Vous pouvez parler lentement, s'il vous plait?
'lentement' zegt iets over ...
A
vous
B
pouvez
C
parler
D
s'il vous plait

Slide 19 - Quiz

Ce film est vraiment cool!
'vraiment' zegt iets over ...
A
ce film
B
est
C
cool

Slide 20 - Quiz

4.5 het bijwoord 


Hoe vorm ik het bijwoord?

Slide 21 - Diapositive

4.5 het bijwoord 
vrai             Elle s'amuse vraiment bien!
terrible     Mon copain est terriblement fâché.

  • bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een klinker (a, e, i, o, u, y): voeg -ment toe


Slide 22 - Diapositive

4.5 het bijwoord 
lent                    Vous pouvez parler lentement?
direct               Je suis allée directement à la maison.
heureux          Heureusement, on a gagné le prix.
agressif          Ils ont joué agressivement

  • bijvoeglijk naamwoord dat eindigt op een medeklinker: 
    1) maak het woord eerst vrouwelijk, 2) voeg -ment  toe


Slide 23 - Diapositive

4.5 het bijwoord 

Slide 24 - Diapositive

4.5 het bijwoord

Slide 25 - Diapositive

Vul het bijwoord in.
Ils ont ___ joué le match. (agressif)

Slide 26 - Question ouverte

Vul het bijwoord in.
J'ai attendu __ sur le bus. (long)

Slide 27 - Question ouverte

Vul het bijwoord in.
___, il fait très beau aujourd'hui.(heureux)

Slide 28 - Question ouverte

Vul het bijwoord in.
Apprendre l'anglais est ___ facile. (extrême)

Slide 29 - Question ouverte

4.5 het bijwoord 


des questions?

Slide 30 - Diapositive