Taalverzorging 4.3 Verwijzen

Taalverzorging 4.3
  • 15 minuten lezen 
  • Actieve LessonUp met vragen over
     4.3 Verwijzen
  • Maken opdrachten
timer
15:00
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2,3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging 4.3
  • 15 minuten lezen 
  • Actieve LessonUp met vragen over
     4.3 Verwijzen
  • Maken opdrachten
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Waarom gebruik je verwijswoorden?

Slide 2 - Question ouverte

Je gebruikt verwijswoorden om herhaling te voorkomen. Daardoor wordt jouw tekst interessanter.

Slide 3 - Diapositive

Bobby speelt graag met zijn flostouw. Bobby pakt dan Bobby's flostouw. Bobby brengt het daarna naar Bobby's baasje, zodat Bobby's baasje de andere kant van het flostouw vast kan houden.
Bobby speelt graag met zijn flostouw. Hij pakt dan zijn flostouw. Hij brengt het daarna naar zijn baasje, zodat hij de andere kant van het flostouw vast kan houden.

Slide 4 - Diapositive

Let op: het moet wel duidelijk blijven wie/ wat je bedoelt.
De juf gaf Lisa haar proefwerk terug. Ze was tevreden met het resultaat.
??
De juf gaf Tom zijn proefwerk terug. Hij was tevreden met het resultaat.
De juf gaf Tom zijn proefwerk terug. Zij was tevreden met het resultaat.

Slide 5 - Diapositive

Naar welk woord wordt verwezen met 'het'?:
"Bruinbrood is gezond, omdat het veel vezels bevat."
A
gezond
B
bruinbrood

Slide 6 - Quiz

Naar welk woord wordt verwezen met 'hem'?:
"Het verbaast me dat deze brief nog niet in uw bezit is. Ik heb hem vorige week gestuurd."
A
brief
B
bezit

Slide 7 - Quiz

Naar welk woord wordt verwezen met 'haar'?:
"De directie is als gevolg van het advies teruggekomen op haar beslissing."
A
directie
B
advies

Slide 8 - Quiz

Naar welk woord wordt verwezen met 'zijn'?:
"Het buurtcentrum heeft zijn activiteiten gestaakt, omdat het geen subsidie meer krijgt."

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Verbeter het foute verwijswoord 'dat' in onderstaande zin.
"Marit heeft hun ooit haar boeken geleend, maar DAT hebben Rosa en Nico nooit teruggegeven."

Slide 11 - Question ouverte

Verbeter het foute verwijswoord 'deze' in onderstaande zin.
"Enkele leden van deze comité zijn al sinds 2013 bij de organisatie van deze roeiwedstrijden betrokken.'

Slide 12 - Question ouverte

Kijk, dat is de jas ... ik zo graag wil
A
die
B
dat
C
wat

Slide 13 - Quiz

Waar is het wasmiddel ... ik gisteren gekocht heb?
A
die
B
dat
C
wat

Slide 14 - Quiz


Marloes ging vervolgens de regiomanager bellen, ... ik niet zo verstandig vond.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 15 - Quiz


Dat was echt het laatste ... ik van haar verwacht had.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 16 - Quiz


Dat is de beste grap ... ik in tijden heb gehoord.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 17 - Quiz


Alles ... je hier ziet, is te koop
A
die
B
dat
C
wat

Slide 18 - Quiz

Met wie/ waarmee, over wie/ waarover
Naar dieren/ dingen verwijs je met waar + voorzetsel
Het voorstel waarover we spraken, is aangenomen.

Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie
Mijn mentor, met wie ik heb overlegd, vindt mijn voorstel goed.

Slide 19 - Diapositive


De klant... je vanochtend je kaartje hebt gegeven, heeft zojuist gebeld
A
aan wie
B
waaraan

Slide 20 - Quiz


Mevrouw Kievits, de boekhouder... ik je eerder mailde, krijgt de kwartaalaangifte niet op tijd klaar.
A
over wie
B
waarover

Slide 21 - Quiz


Is je opmaak van je verslag iets ... je je druk moet maken?
A
over wie
B
waarover

Slide 22 - Quiz

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
In vak C zitten supporters... ik liever niet in aanraking kom.

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Diapositive