Astma/COPD

• Geneeskunde
• WO
• Studiejaar 6

Astma/COPD

 Kenmerken en diagnostiek

Anouk, Sarah, Yoram en Malou

2 juni 2020

Inhoud

Astma 

COPD

Verschillen astma & COPD

Het pathologisch substraat van astma is een chronische ontstekingsreactie

1. Waar
2. Niet waar

Astma achtergrond (1)

• Aanvalsgewijs optredende bronchusobstructie 
• Verhoogde gevoeligheid voor
  - Allergische (IgE-gemedieerde)
  - Niet-allergische prikkels (inspanning, rook, fijnstof, mist, kou, virale infecties)
• Chronische ontstekingsreactie
• Begint meestal op jonge kinderleeftijd, maar kan ook na 50e 

Astma is een longaandoening die wordt gekenmerkt door aanvalsgewijs optredende bronchusobstructie op basis van een verhoogde gevoeligheid van de luchtwegen voor allergische (IgE-gemedieerde) en niet-allergische prikkels (inspanning, rook, fijnstof, mist, kou, virale infecties), met als pathologisch substraat een chronische ontstekingsreactie. 

Allergisch astma is de meestvoorkomende uitingsvorm

 Andere uitingsvormen zijn bijvoorbeeld astma geïnduceerd door acetylsalicylzuur, arbeidsgerelateerd astma en astma dat op de volwassen leeftijd ontstaat (late onset asthma)

Astma begint meestal op de jonge kinderleeftijd, maar kan ook na het 50e jaar voor het eerst optreden.

Bij ongeveer de helft van de patiënten met astma is in de praktijk goede astmacontrole te bereiken.6) Astma vermindert de levensverwachting nauwelijks

Welke van de volgende factor heeft géén invloed op astmaklachten?

1. schoonmaakmiddelen
2. pollen
3. lichamelijke inspanning
4. alfa-blokkers

Astma achtergrond (2)

Factoren astmaklachten verergeren:

• allergische prikkels: huisstofmijt, huisdieren, pollen en beroepsgebonden allergenen
• niet-allergische prikkels: virale infecties, (tabaks)rook, fijnstof, werkgerelateerde stoffen (zoals schoonmaakmiddelen), lichamelijke inspanning en stress)
  
• geneesmiddelen: acetylsalicylzuur, NSAID’s, (niet-selectieve) orale bètablokkers)

Je laat spirometrie verrichten, welke geen reversibiliteit laat zien. Wat doe je?

1. Histamine – of metacholine test
2. Herhalen indien er weer klachten ontstaan
3. Herhalen over 6-12 wkn
4. Allergologisch onderzoek

Wanneer stop je de kortwerkende luchtwegverwijder bij diagnostische spirometrie?

1. 4 uur van te voren
2. 6 uur van te voren
3. 8 uur van te voren
4. continueren

Wanneer is de diagnose astma het minst waarschijnlijk?

1. Normale FEV1/FVC ratio (>5de percentiel)
2. Afwijkende FEV1/FVC ratio (<5de percentiel)
3. Reversibiliteit van 12%

Waar wordt NIET op getest bij de screening naar de meest voorkomende inhalatie allergenen

1. Huisstofmijt
2. Kruidpollen
3. Schimmels
4. Cavia

Allergiologisch onderzoek

Screening inhalatieallergenen

Positief --> allergeen specifieke IgE huisstofmijt, gras- boom en kruidpollen. Honden- en kattenepitheel, schimmels

Bij vermoeden andere allergie extra allergeen specifieke allergenen aanvragen

Onderzoek naar sensibilisatie van voedsel allergenen geen toegevoegde waarde

Wat is/zijn naast roken andere risicofactoren voor COPD?

1. Laag geboortegewicht en vroeggeboorte
2. alfa-1-antitrypsinedeficientie
3. Blootstelling aan tabaksrook in utero of op kinderleeftijd
4. Zowel A,B en C

Om de diagnose COPD te bevestigen wordt een x-thorax aangevraagd

1. Juist
2. Onjuist

Bij een discrepantie tussen de klachten of ziektelast en de spirometrische afwijkingen 

Bij een normale FEV1/FVC ratio na gestandariseerde bronchusverwijding is:

1. Astma uitgesloten
2. COPD uitgesloten
3. Geen van beide ziektebeelden kan worden uitgesloten

Welk ziektebeeld heeft duidelijk invloed op levensverwachting

1. Astma
2. COPD
3. Beide