2V - Grammatica - woordsoorten

2Hd
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

2Hd

Slide 1 - Diapositive

2V
Grammatica - woordsoorten - paragraaf 2, 4 , 6, 8 en 10

Slide 2 - Diapositive

Les 1
Doel (herhaling):
Je kunt de volgende woordsoorten uitleggen en herkennen in een zin: 

- Zelfstandig naamwoord (concreet en abstract) & eigennaam
- (On)bepaald lidwoord
- (Stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
- Zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
- Voorzetsel
- Bijwoord






Slide 3 - Diapositive

Hoe zat het ook al weer?

Slide 4 - Diapositive

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 5 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een lidwoord

Slide 6 - Quiz

Wat is het verschil tussen een concreet en een abstract zelfstandig naamwoord?
A
een abstract ZN kun je aanraken
B
een concreet ZN kun je aanraken
C
er is geen verschil
D
de een is een eigen naam

Slide 7 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 8 - Quiz

Wat is het bijwoord in deze zin?

Klas 2 werkt hard aan de bijwoorden.
A
werken
B
hard
C
groep 7
D
de bijwoorden

Slide 9 - Quiz

Bijwoorden ...
A
geven extra informatie bij een werkwoord.
B
geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 10 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 11 - Quiz

Zij is het knapste meisje van de klas.

koppelwerkwoord
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
A
is=kww
B
is=hww
C
is=zww

Slide 12 - Quiz

Irma had zich vergist.

'had'
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig

Slide 13 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 14 - Quiz



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
Morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 15 - Quiz


Wat is GEEN voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 16 - Quiz

Wat zijn oorlog en enthousiasme voor zelfstandige naamwoorden?
A
Concrete zelfstandige naamwoorden
B
Abstracte zelfstandige naamwoorden

Slide 17 - Quiz

‘Uw’ is een ... voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 18 - Quiz

Het woord ONS kan persoonlijk, bezittelijk of wederkerend vnw. zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Welk lidwoord is GEEN bepaald lidwoord?
A
De
B
Het
C
Een

Slide 20 - Quiz

Wil je ophouden?

'wil'
A
Koppelwerkwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
D
x

Slide 21 - Quiz

Zullen we dansen?

'dansen'
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord
D
x

Slide 22 - Quiz

‘Ik’ is een ... voornaamwoord.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 23 - Quiz

Voorzetsels kun je altijd vervangen door een ander voorzetsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Welke woordsoort(en) vind je nog lastig?

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Les 2
Doel:
- Je kunt uitleggen wat wederkerende en wederkerige voornaamwoorden zijn. 

Opdrachten
- Digitaal: Cursus 5 (Grammatica) - paragraaf 2 maken (herhaling leerjaar 1)
- Digitaal: Cursus 5, paragraaf 4 maken


Slide 32 - Diapositive

Aantekening - Wederkerend / wederkerig
Neem onderstaand schema over en vul deze tijdens het bekijken van het filmpje in. 
In beide gevallen komt het onderwerp later in de zin weer terug. 




Uitleg
Voorbeelden
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord

Slide 33 - Diapositive

Voorbeelden
Meneer Van het Hof scheert zichzelf het liefst met een scheermesje.

Ik bemoei me nooit met de ruzies van anderen.

Jij schaamt je ook nergens voor. 

Was je je hond iedere week?



Slide 34 - Diapositive

Les 3
Doel:
- Je kunt uitleggen wat aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden zijn. 

Opdrachten
- Digitaal: Cursus 5 (Grammatica) - paragraaf 2 maken (herhaling leerjaar 1)
- Digitaal: Cursus 5, paragraaf 4 maken
- Digitaal: Cursus 5, paragraaf 6 maken - opdracht 1 t/m 5


Slide 35 - Diapositive

Aantekening - Voornaamwoorden
Neem onderstaand schema over en vul deze tijdens het bekijken van het filmpje in. 




Uitleg
Voorbeelden
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord

Slide 36 - Diapositive

Voorbeelden
1.  Mijn broers en ik zijn naar de bioscoop gegaan. 

2. Zou iemand gisteren boos zijn geweest?

3. Welke opgaven in het boek zijn moeilijk?



Slide 37 - Diapositive

Voorbeelden
1.  Mijn   broers en ik         zijn    naar de    bioscoop gegaan. 
     bvnw zn         vw pvnw hww vz      blw  zn                zww
2. Zou    iemand gisteren boos zijn    geweest?
     hww  ovnm     bw             bn     hww  kww
3. Welke opgaven in het   boek zijn    moeilijk?
     vvnw   zn              vz blw  zn      kww  bn



Slide 38 - Diapositive

Les 4
Doel:
- Je kunt uitleggen wat telwoorden zijn.

Opdrachten
- Online maken: Grammatica paragraaf 2, 4, 6 en 8 (alleen basisopdrachten)
- Diatoets - meting 1 maken
- Presentatie voorbereiden


Slide 39 - Diapositive

Aantekening - Telwoorden
Neem onderstaand schema over.






Een telwoord geeft altijd een hoeveelheid, volgorde of plaats in een reeks aan. 




Slide 40 - Diapositive

Les 5
Doel:
- Je kunt uitleggen wat onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden zijn. 

Opdrachten
- Vul de woordsoortenlijst in die je hebt gekregen om je leerstof compleet te maken. 

Slide 41 - Diapositive

Voegwoorden
Met een voegwoord worden 2 of meer zinnen (hoofd- en/of bijzinnen) aan elkaar geplakt. De samengestelde zin bevat daarna 2 persoonsvormen. 

Nevenschikkende voegwoord:
Voegwoord dat ervoor zorgt dat er 2 hoofdzinnen worden gecombineerd. 
Ik heb morgen een afspraak bij de tandarts en ik moet morgen om 20 uur trainen. 

Onderschikkend voegwoord:
Voegwoord dat ervoor zorgt dat er een hoofd- en een bijzin wordt gecombineerd. 
Omdat ik morgen om 20 uur moet trainen, maak ik daarvoor alvast mijn huiswerk. 




Slide 42 - Diapositive

Toetsles
Toets grammatica - woordsoorten

Klaar?
1. Ga naar www.diatoetsen.nl
2. Log in met Entree Federatie
3. Maak alle drie de blokken met leesvaardigheidsteksten

Slide 43 - Diapositive