Teststof 3

Testweek 3
Oefenen
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Testweek 3
Oefenen

Slide 1 - Diapositive

Grammatica
Passé-composé
  • Hoe maak je de Passé-Composé?
  • Vul aan met het juiste hulpwerkwoord.

Slide 2 - Diapositive

Elles ............. chanté
A
a
B
ont
C
avez
D
as

Slide 3 - Quiz

La soeur .............. aimé.
A
avons
B
ont
C
ai
D
a

Slide 4 - Quiz

J'......... cherché.

Slide 5 - Question ouverte

Luc et Lucie ........... donné un cadeau.

Slide 6 - Question ouverte

Grammatica
Het bijvoeglijk naamwoord
  • Zet in de juiste vorm -/e/s/es

Slide 7 - Diapositive

Les filles sont ........
A
grand
B
grands
C
grande
D
grandes

Slide 8 - Quiz

il a les cheveux (blond)

Slide 9 - Question ouverte

les jeans sont ..............
A
bleus
B
bleue
C
bleues
D
bleu

Slide 10 - Quiz

Ma mère est ..............................
A
français
B
françaises
C
française

Slide 11 - Quiz

Grammatica
Het werkwoord "aller"en de futur Proche
  • Vul de juiste vorm van "aller"

Slide 12 - Diapositive

Nous ........................ manger

Slide 13 - Question ouverte

Vous ............... nager.
A
allons
B
vont
C
allez
D
va

Slide 14 - Quiz

Tu ................. regarder la télé.
A
vont
B
vas
C
vais
D
allez

Slide 15 - Quiz

Je .............. faire des dessins.

Slide 16 - Question ouverte

Woordenschat
Phrases-Clés (zinnen)

Slide 17 - Diapositive

Vertaal in het NL
"il porte des lunettes"
A
Hij heeft een bril
B
Hij draagt een broek
C
Hij draagt een bril
D
Hij heeft een broek

Slide 18 - Quiz

Vertaal in het NL "J'ai treize ans"

Slide 19 - Question ouverte

Il aime le sport?
A
Houdt hij van sport?
B
Sport hij?
C
Wat voor sport doet hij?

Slide 20 - Quiz

Vertaal in NL"Tu as quel âge?"

Slide 21 - Question ouverte

Woordenschat

Slide 22 - Diapositive

Vertaal in NL "adorer"
A
houden van
B
vragen
C
visiter
D
dol zijn op

Slide 23 - Quiz

Vertaal "en voiture"
A
met de auto
B
met de trein
C
met de fiets
D
te voet

Slide 24 - Quiz

Vertaal "une opinion"
A
een mening
B
een huis
C
een winkel
D
een dorp

Slide 25 - Quiz

Vertaal in NL "chez"

Slide 26 - Question ouverte

Woordenschat
Woordenschat

Slide 27 - Diapositive

Vertaal in het Frans "de buurman"
A
le frère
B
le voisin
C
la capitale
D
le cousin

Slide 28 - Quiz

Vertaal in het Frans "jij hebt gelijk"
A
il a mal
B
tu as de la peine
C
tu as raison
D
il a des problèmes

Slide 29 - Quiz

Vertaal in het Frans "juli"

Slide 30 - Question ouverte

Vertaal in het Frans "vragen"

Slide 31 - Question ouverte

De cijfers

Slide 32 - Diapositive

Schrijf in cijfers "Cinquante-sept"
A
67
B
63
C
57
D
53

Slide 33 - Quiz

Schrijf in cijfers "Quarante-neuf"

Slide 34 - Question ouverte

Schrijf in cijfers "quatre-vingt-dix-neuf"

Slide 35 - Question ouverte

Vertaal in NL "81"
A
quatre-vint-un
B
quatre-vingt-onze
C
soixante-et-onze
D
soixante-et-un

Slide 36 - Quiz

Vertaal in het Frans "100"
A
cinquante
B
cent
C
mille
D
dizaine

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive