zwakke werkwoorden

 werkwoordvormen in het Duits




Heel gemakkelijk:

knippen en plakken
in 3 stappen
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

 werkwoordvormen in het Duits




Heel gemakkelijk:

knippen en plakken
in 3 stappen

Slide 1 - Diapositive

STAP 1




zoek de stam van het werkwoord
STAM

Slide 2 - Diapositive

Korte uitleg (stap 1)
Een werkwoord heeft een stam. (knip -en van werkwoord)

Voorbeelden:
De stam van springen is spring.
De stam van schwimmen is schwimm.
De stam van angeln is angel. Let op: bij dit werkwoord kun je dus alleen de -n weghalen.


Slide 3 - Diapositive

Hoe kun je de stam van het werkwoord vinden?

Slide 4 - Question ouverte

wat is de stam van.......

LACHEN

Slide 5 - Question ouverte

wat is de stam van........

SPIELEN (spelen)

Slide 6 - Question ouverte

wat is de stam van.........

SAMMELN (verzamelen)

Slide 7 - Question ouverte

wat is de stam van.........

LASSEN (laten)

Slide 8 - Question ouverte

STAP 2




Schrijf het rijtje persoonlijke voornaamwoorden in de goede volgorde op van boven naar beneden
(dat doe je aan het begin van de toets op een kladblaadje)

Slide 9 - Diapositive

STAP 2 / idewis




i
ich
d
du
e
er / sie / es
w
wir
i
ihr
s
sie / Sie

Slide 10 - Diapositive

Korte uitleg (stap 2)
Bij ieder werkwoord staat een persoonlijk voornaamwoord.
Zoek dat persoonlijke voornaamwoord.
Tip! Persoonlijke voornaamwoord staat altijd voor of na het werkwoord.

Voorbeelden:
Ich esse gerne Pizza.
Geht ihr auch in die Schule?


Slide 11 - Diapositive

Vertaal de persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 12 - Question de remorquage

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Gehen wir zum Eingang?

Slide 13 - Question ouverte

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Kommst du mit in den Zoo?

Slide 14 - Question ouverte

STAP 3





Gebruik het ezelsbruggetje en plak de goede uitgang achter de stam.

Slide 15 - Diapositive

Korte uitleg (stap 3)
Plak nu achter de stam de juiste uitgang.

Daarvoor is er een ezelsbruggetje dat heet: 

ESTTENTEN
E - ST - T - EN - T - EN




Slide 16 - Diapositive

wohnen
Ezelsbruggetje e - st - t - en- t - en
ich
wohn
e
du
wohn
st
er / sie / es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie / Sie
wohn
en

Slide 17 - Diapositive

idewis + ESTTENTEN
ich
i
e
du
d
st
er / sie / es
e
t
wir
w
en
ihr
i
t
sie / Sie
s
en

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

E-ST-T-EN-T-EN regel
Stap 1: bepaal de stam van het werkwoord -> knip -en eraf.
wohnen --> -en = wohn
Stap 2: vind het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
ich,   du,   er / sie / es,   wir,   ihr,   sie / Sie

Stap 3: plak nu de juiste uitgang achter de stam.
ich- e   du- st   er / sie / es-t   wir- en   ihr-t   sie / Sie- en

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 22 - Question de remorquage

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hört
B
höre
C
hörst
D
hören

Slide 23 - Quiz


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 24 - Quiz


Ich (wohnen) in Borne.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 25 - Quiz


Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 26 - Quiz


Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 27 - Quiz


Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
ich ............ (wohnen) in Hengelo

Slide 29 - Question ouverte


Wir ........ (gehen) ins Kino.

Slide 30 - Question ouverte


Ihr ........ (kommen) aus Deutschland.

Slide 31 - Question ouverte


Er...................... (spielen) Tennis.

Slide 32 - Question ouverte


(kaufen) ............... sie einen Fisch?

Slide 33 - Question ouverte

Wir (lieben) ............. Hunde.

Slide 34 - Question ouverte


Wann (besuchen) .............. Sie den Zoo?

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Diapositive