Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Slide 2 - Diapositive
Planning
- nakijken: par. 1.1 vraag 11 en 13
- par. 1.2 (blz 12 en 13 theorie)
- par. 1.2 maken: opgave 14 t/m 22 + bespreken
Slide 3 - Diapositive
keuzes maken
schaarste in middelen: (als consument)
omdat middelen (tijd & geld) niet oneindig aanwezig zijn
schaars goed (productie)
middelen nodig om ze te produceren
Geen middelen nodig? -> vrije goederen
bijv. zonlicht en wind
Slide 4 - Diapositive
nakijken 11 en 13
11a. schaars betekent in de economie dat er middelen ingezet moeten worden (en niet dat er weinig van het goed is is)
11b. er is minder aanbod en meer vraag naar fossiele brandstoffen
11c. de gereedschappen, menskracht en materialen kunnen ook voor andere doeleinden gebruikt worden.
13. door de toepassing van robots kan er waarschijnlijk sneller en goedkoper geproduceerd worden, er is dus minder tijd & geld nodig voor de productie.
Slide 5 - Diapositive
Lesdoelen
Kopen is kiezen?
Je kunt voorbeelden geven van verschillende soorten uitgaven.
Je kunt verschillende soorten inkomen benoemen.
Je kunt een begroting opstellen.
Slide 6 - Diapositive
Verschillende uitgaven huishoudens
vaste lasten
uitgaven die je met regelmaat (bijv. per maand) moet betalen, zoals contributie en huur.
huishoudelijke uitgaven
alledaagse uitgaven, zoals boodschappen en uitgaan
incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals reparatie vd auto, vakantie, nieuwe laptop
reserveren:
geld apart zetten voor grote (incidentele) uitgaven
Slide 7 - Diapositive
opdrachten maken:
14, 15 en 16 (ong. 10 min)
vrg 14: vaste lasten: contributie (ov-chipkaart)
huish. uitg: kapper, supermarkt, (ov-chipkaart)
inc. uitg: vakantie, schoenen
15. a. 'modaal' betekent dat wat het meest voorkomt, in Nederland ligt het modale inkomen rond de € 35.000.
b. deel : geheel x 100 = deel in % deel wat je wil weten; vaste lasten dus € 528 + € 670 = € 1.198
€ 1198 : € 2.206 × 100 = 54,3%
c. contributie, gas/water/elektra, abonnement
Slide 8 - Diapositive
vraag 16: Nibud
a. huishoudens adviseren bij financiële zaken
b. een spaarpotje, geld achter de hand
c. € 20.000 - € 5000 = € 15.000 nog te sparen. Ze sparen 10% van € 3600, dus € 360 per maand. € 15.000 : € 360 = 41,7 maanden.
d. mensen met een hoger inkomen kopen vaak duurdere spullen, dus die hebben dan een hogere buffer nodig.
Het Nibud is een onafhankelijk kennis- en adviescentrum op het gebied van huishoudfinanciën. We ontwikkelen, verzamelen en vertalen kennis met als doel te laten zien wat financieel kwetsbare situaties zijn en hoe die verbeterd kunnen worden. Onze missie is een Nederland zonder geldproblemen.
Slide 9 - Diapositive
drie soorten inkomen
inkomen uit arbeid:
geld wat je ontvangt, als beloning voor arbeid (loon, vakantietoeslag, prestatietoeslag)
inkomen uit bezit:
geld wat je ontvangt omdat je iets bezit (rente op spaargeld, huur voor een pand, dividend bij aandelen)
overdrachtsinkomen:
geld ontvangen zonder tegenprestatie (uitkering, zakgeld, studiefinanciering, kinderbijslag)
Je totale inkomen noem je je budget. Dit is beschikbaar om uit te geven.
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Slide 12 - Diapositive
Lesdoelen
Kopen is kiezen?
Je kunt voorbeelden geven van verschillende soorten uitgaven.
Je kunt verschillende soorten inkomen benoemen.
Je kunt een begroting opstellen.
je kan met een budgetformule berekenen hoe een gegeven budget kan worden besteed
je kan een budgetlijn tekenen en uitleggen hoe de budgetlijn verandert als prijzen en budget veranderen
Slide 13 - Diapositive
Planning
- nakijken: par. 1.2 vraag 17 tm 22
- par. 1.2 theorie budgetlijn (blz 15, 16 en 17)
- par. 1.2 maken: opgave 23 t/m 29
Slide 14 - Diapositive
Begroting
een overzicht van al je verwachte inkomsten en uitgaven (in een bepaalde periode) helpt om overzicht te houden over je inkomsten en uitgaven, helpt om niet te veel uit te geven of op tijd actie te ondernemen
soms moet je de periode omrekenen:
Slide 15 - Diapositive
Nakijken opdracht 17, 18 en 19
17. uit arbeid: als de ondernemer zelf meewerkt uit bezit: als het bedrijf winst maakt (zonder dat de ondernemer meewerkt)
b. jongens hebben minder vaak een bijbaan, maar áls ze een bijbaan hebben is dat vaak iets zwaarder/ beter betaald werk.
c. € 26 + € 59 + € 140 = € 225
19. Je moet iets (bijv. pand, spaargeld, aandelen) bezitten om inkomen uit bezit te kunnen krijgen. Vaak moet je eerst werken (geld verdienen) om bijv. een pand te kunnen bezitten, of spaargeld te hebben.
Slide 16 - Diapositive
nakijken vraag 20, 21 en 22
20.
b. tekort = € 109,17 - € 88,67 = € 20,50; deel : geheel x 100 ; € 20,50 : € 109,17 x 100 = 18,8%
soort Ink
berekening
bedrag
soort uitgaven
berekening
bedrag
zakgeld
kleding
kleedgeld
snoep, drinken
oppassen
uitgaan
rapportgeld
telefoon
totaal
totaal
Slide 17 - Diapositive
20c. minder uitgeven, meer werken voor inkomen
21. € 240,89 + € 198,38 = € 439,27
b. € 439,27 x 4 = € 1757,08 per jaar; € 1757,08 : 52 = € 33,79 per week
c. veel dingen voor oudere kinderen kosten meer geld, zoals kleding, eten, sport.
22. Op de incidentele uitgaven kun je het snelst bezuinigen, je stelt het kopen van nieuwe spullen uit. Maar op de vaste lasten kun je vaak het meest bezuinigen, omdat die het meest terugkomen. Je zet dan een abonnement of contributie stop, of je zoekt een goedkopere verzekering.
Slide 18 - Diapositive
theorie: budgetformule + budgetlijn
maken: opdracht 23 t/m 29
in duo's
Slide 19 - Diapositive
Nakijken
23 a € 5 ÷ € 0,05 = 100. Je kunt dus 100 minuten bellen.