Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Energiesoorten
We kennen verschillende energiesoorten:
elektrische energie
bewegingsenergie
warmte (straling)
chemische energie
kernenergie
Slide 1 - Diapositive
Energie-omzetting
Energie kan omgezet worden van de ene vorm naar de andere:
Slide 2 - Diapositive
In een windmolen wordt:
A
Elektrische energie omgezet in bewegingsenergie
B
Bewegingsenergie omgezet in warmte
C
Bewegingsenergie omgezet in elektrische energie
D
Elektrische energie omgezet in warmte
Slide 3 - Quiz
Hoeveel energieomzettingen zie je op de afbeelding?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quiz
Werking Batterij
Hiernaast een simpele
uitleg over hoe een batterij
werkt. Bekijk de video.
Een batterij is eigenlijk een kleine chemische fabriek waar elektrische energie opgewekt wordt.
Cette vidéo n'est plus disponible
Slide 5 - Diapositive
De stroomkring
Hiernaast een simpele
uitleg over hoe een
stroomkring werkt.
Slide 6 - Diapositive
De stroomkring
In een stroomkring heb je dus een spanningsbron (of voeding) nodig. Verschillende voorbeelden zijn:
Batterij (1,5 - 9 Volt)
Dynamo (6 Volt)
Generator (115 - 230 Volt)
Netspanning (230 Volt)
Slide 7 - Diapositive
De stroomkring
Een eenvoudige stroomkring heeft
dus een spanningsbron (batterij)
nodig om het lampje te kunnen laten
branden. Met de schakelaar kun je de
stroomkring onderbreken en gaat
het lampje uit.
De stroom moet altijd rond kunnen gaan vanaf de '-' naar de '+'.
Slide 8 - Diapositive
De stroomkring
Een stroomkring teken je als een schakelschema. Er bestaan verschillende tekens die je moet gebruiken:
De eenvoudige schakeling ziet er dan
als volgt uit:
Slide 9 - Diapositive
Hoe noem je de deeltjes die vanuit de batterij door een gesloten stroomkring lopen?
A
Atomen
B
Molekulen
C
Elektronen
D
Koperdeeltjes
Slide 10 - Quiz
Hoe groot is de spanning over de aansluitpunten in het stopcontact?
A
10 Ampère
B
10 Volt
C
230 Ampère
D
230 Volt
Slide 11 - Quiz
Waarmee kun je de pomp uit de waterstroomkring mee vergelijken in een echte stroomkring?
A
Batterij
B
Schakelaar
C
Voltmeter
D
Lamp
Slide 12 - Quiz
Hiernaast zie je een symbool die gebruikt kan worden in een schakelschema. Wat stelt dit voor?
A
Een spanningsmeter
B
Een elektromotor
C
Een Ampèremeter
D
Een ventilator
Slide 13 - Quiz
De serieschakeling
Een schakeling waarin 2 of meer apparaten (bijvoorbeeld lampjes) achter elkaar zijn geschakeld noemen we een serieschakeling.
maar ook:
Slide 14 - Diapositive
De serieschakeling
In een serieschakeling kun je de spanning meten over de lamp of de batterij met
een Voltmeter.
Je ziet dat je de
Voltmeter over het lampje
moet aansluiten.
Slide 15 - Diapositive
De serieschakeling
In een serieschakeling geldt het volgende:
De spanning (U) over de batterij wordt verdeeld over de beide lampjes.
Hoe meer lampjes je in serie schakelt, hoe meer de spanning verdeeld moet worden.
Hoe meer lampjes je schakelt, hoe zwakker de lampjes gaan branden.
de stroomsterkte (I) in ampère is overal in de stroomkring even groot!
Slide 16 - Diapositive
De parallelschakeling
Een schakeling waarin 2 of meer apparaten (bijvoorbeeld lampjes) in aparte stroomkringen zijn geschakeld noemen we een parallelschakeling.
Ieder lampje heeft in feite
zijn eigen stroomkring.
Slide 17 - Diapositive
De parallelschakeling
In een parallelschakeling kun je de stroomsterkte meten door de stroomkring met
een Ampèremeter
Je ziet dat je de
Ampèremeters in de
stroomkring moet aansluiten.
De stroom moet er doorheen!
Slide 18 - Diapositive
De parallelschakeling
In een parallelschakeling geldt het volgende:
De spanning (U) over de batterij wordt niet verdeeld over de beide lampjes. De spanning over de batterij is gelijk aan de spanning over de afzonderlijke lampjes.
Hoe meer lampjes je parallel schakelt, hoe meer de stroomsterkte verdeeld moet worden.
Hoe meer lampjes je schakelt, hoe groter de stroomsterkte door de stroomkring wordt.
Slide 19 - Diapositive
Serieschakeling
U totaal = U1 + U2
I totaal = I1 = I2
De stroomsterkte (Ampere) door alle apparaten is even groot.
De spanning (Volt) over alle apparaten wordt opgeteld.
Parallelschakeling
U totaal = U1 = U2
I totaal = I1 + I2
De spanning (Volt) over alle apparaten is even groot.
De stroomsterkte (Ampère) door alle apparaten wordt opgeteld!
Slide 20 - Diapositive
Hiernaast zie je een serieschakeling van 2 gelijke lampjes. De batterij levert een spanning van 9 Volt. Hoe groot is de spanning over lampje 1?
A
9 Volt
B
4,5 Volt
C
18 Volt
D
9 Ampère
Slide 21 - Quiz
Hiernaast zie je een serieschakeling van 2 gelijke lampjes. Door de stroomkring gaat een stroom van 2 Ampère. Hoe groot is de stroomsterkte door lampje 2?
A
1 Ampère
B
2 Ampère
C
4 Ampère
D
2 Volt
Slide 22 - Quiz
Hiernaast zie je een parallelschakeling van 3 gelijke lampjes. De batterij levert een spanning van 9 Volt. Hoe groot is de spanning over het bovenste lampje ?
A
9 Ampère
B
3 Volt
C
27 Volt
D
9 Volt
Slide 23 - Quiz
Hiernaast zie je een parallelschakeling van 3 gelijke lampjes. De stroomsterkte door de batterij is 12 Ampère. Hoe groot is de stroomsterkte door het onderste lampje ?
A
12 Ampère
B
4 Ampere
C
36 Ampère
D
12 Volt
Slide 24 - Quiz
Hiernaast zie je 2 stroomkringen. Welke zin is juist?
A
De bovenste schakeling is een parallelschakeling en de onderste schakeling is een serieschakeling
B
Beide schakelingen zijn parallelschakelingen
C
Beide schakelingen zijn serieschakelingen
D
De bovenste schakeling is een serieschakeling en de onderste schakeling is een parallelschakeling
Slide 25 - Quiz
Hiernaast zie je 2 stroomkringen. Beide stroomkringen zijn aangesloten op een even sterke batterij. Welke zin is juist?
A
De lampjes in de bovenste schakeling branden even fel als de lampjes in de onderste schakeling
B
De lampjes in de bovenste schakeling branden feller dan de lampjes in de onderste schakeling
C
De lampjes in de bovenste schakeling branden minder fel als de lampjes in de onderste schakeling
D
Als je één lampje uitdraait in de onderste schakeling, gaan alle lampjes uit.