Toptaal A0A1 12 augustus

Wat gaan we vandaag doen?

- woordenlijst 3.3 oefenen
- de voltooide tijd
- Thema 3, deel 4 (Gefeliciteerd)
Spreekoefening
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?

- woordenlijst 3.3 oefenen
- de voltooide tijd
- Thema 3, deel 4 (Gefeliciteerd)
Spreekoefening

Slide 1 - Diapositive



Woordjes 3.1, 3.2 en 3.3

Slide 2 - Diapositive

Hoe laat ................. de les?
A
begin
B
begind
C
begint
D
beginnt

Slide 3 - Quiz

Vijftien minuten is hetzelfde als een ...................
A
kwartier
B
pond
C
kwart voor
D
kwartir

Slide 4 - Quiz

.......... jij Nederlands spreken?
A
Kunt
B
Kan
C
Kannen
D
Kunnen

Slide 5 - Quiz

Wij zien elkaar weer ............ half acht.
A
op
B
in
C
over
D
om

Slide 6 - Quiz

Ik wil graag naar het feest. Maar ik kan niet. Dat is ............!
A
jammer
B
vroeg
C
laat
D
sorry

Slide 7 - Quiz

Daphne kon vannacht niet slapen door het ..................
A
vakantie
B
druk
C
lawaai
D
horen

Slide 8 - Quiz

Mag ik jou een koekje .....................?
A
eten
B
lekker
C
het bezoek
D
aanbieden

Slide 9 - Quiz

Heeft jouw oma hulp nodig met de boodschappen? Nee, ze kan het ...................
A
zelf
B
leuk
C
klein
D
boven

Slide 10 - Quiz

Wat leuk dat jullie er zijn! ............. jullie maar snel ................
A
bieden, aan
B
komen, aan
C
komt, binnen
D
komen, binnen

Slide 11 - Quiz

Heb je ..................... gepakt? Ben je echt niks vergeten?
A
alles
B
nooit
C
nooit
D
vaak

Slide 12 - Quiz

Ik wil graag de ouders van Gerwin ................
A
vrienden
B
ontmoeten
C
de moeder
D
het contact

Slide 13 - Quiz

Ga je ................... naar de sportschool? Ja, ik ga iedere dag.
A
nooit
B
vaak
C
een beetje
D
alles

Slide 14 - Quiz

Heb je werk gevonden? Ja, ik heb een leuke .............

Slide 15 - Question ouverte

Ik heb een laptop gekocht. Hij doet het goed dus ik ben heel .................

Slide 16 - Question ouverte

Dilia stuurde een bericht dat ze ziek is. Maar ze komt ............. wel naar de les.

Slide 17 - Question ouverte

Het werk van David begint om 6.00 uur. Hij moet ............ opstaan.

Slide 18 - Question ouverte

Heb je een leuke avond met jouw vrienden gehad? ja, het was heel ........... .................

Slide 19 - Question ouverte

Er is een kindje geboren. De .............. heet Antonella.

Slide 20 - Question ouverte

We staan in de parkeergarage. Als je naar de winkels wil, moet je met de trap naar ................

Slide 21 - Question ouverte

Zullen we een film kijken? ja hoor, ik vind het ...............!

Slide 22 - Question ouverte



Werkwoorden

Slide 23 - Diapositive

Wat voor smaak ................ jij? Vanille of aardbei? (nemen)

Slide 24 - Question ouverte

........... jij de tas dragen?
(kunnen)

Slide 25 - Question ouverte

..................... jij een brief aan Toptaal? (schrijven)

Slide 26 - Question ouverte

Darren en Max .................... een sirene. (horen)

Slide 27 - Question ouverte

Wat ................... Johan voor een huis? (hebben)

Slide 28 - Question ouverte

Jij ....................... in een klein bed. (slapen)

Slide 29 - Question ouverte

Ik ...................... de zon niet. (zien)

Slide 30 - Question ouverte

Slide 31 - Diapositive

Stap 1:

Vind de stam van het werkwoord:
werken .................................................... werk
maken .....................................................maak
fietsen .....................................................fiets
antwoorden.........................................antwoord
leren ........................................................ leer
stoppen .................................................stop
huren ......................................................huur



Slide 32 - Diapositive

Stap 2:

Plaats "ge" voor de stam
werken .................................................... gewerk?
maken .....................................................gemaak?
fietsen .....................................................gefiets?
antwoorden..........................................geantwoord?
leren .......................................................geleer?
stoppen .................................................gestop?
huren ......................................................gehuur?

Slide 33 - Diapositive

Stap 3:

Komt er een "d" of een "t" achter?
werken ..........................................gewerkt (de K zit in soft ketchup)
maken ..........................................gemaakt (de K zit in soft ketchup)
fietsen ..........................................gefietst (de S zit in soft ketchup)
antwoorden...............................geantwoord (de D zit NIET in soft ketchup)
leren ...............................................geleerd (de R zit NIET in soft ketchup)
stoppen .......................................gestopt (de P zit in soft ketchup)
huren .............................................gehuurd (de R zit NIET in soft ketchup)

Slide 34 - Diapositive

Stap 4
het hulpwerkwoord: hebben of zijn
Ik heb/jij hebt/hij heeft/wij hebben gewerkt 
Ik heb/jij hebt/hij heeft/wij hebben gemaakt 
Ik heb/jij hebt/hij heeft/wij hebben gefietst OF
Ik ben/jij bent/hij is/wij zijn NAAR Amsterdam gefietst
Ik heb/jij hebt/hij heeft/wij hebben geantwoord 
Ik heb/jij hebt/hij heeft/wij hebben geleerd 
Ik ben/jij bent/hij is/wij zijn gestopt 
Ik heb/jij hebt/hij heeft/wij hebben gehuurd 


Slide 35 - Diapositive

Jij hebt lekker ...................
(koken)

Slide 36 - Question ouverte

hebben jouw vrienden lang ................... (wachten)

Slide 37 - Question ouverte

Na het eten hebben we nog fijn ................. (wandelen)

Slide 38 - Question ouverte

Tomaten zijn ook lekker als ze zijn .................. (drogen)

Slide 39 - Question ouverte

Jullie hebben laat ............... (lunchen)

Slide 40 - Question ouverte

De hond heeft aan zijn ijsje .............. (likken)

Slide 41 - Question ouverte

Esmeralda heeft de hele nacht ................. (hoesten)

Slide 42 - Question ouverte

Je kan pas een huis kopen als je genoeg geld hebt .................
(sparen)

Slide 43 - Question ouverte

De meeste leerlingen zijn ................ voor hun examen (zakken)

Slide 44 - Question ouverte