Noteer alleen het voltooid deelwoord + de vertaling ervan.
1. pris - genomen 4. eu - gehad
2. regardé - gekeken 5. été - geweest
3. rendu - (terug)gebracht 6. fait - gedaan / gemaakt
Complète les phrases au passé composé met être.Voeg als nodig is: -e / -s / -es toe.
Ce weekend...
1. Miranda (aller) est allée au restaurant.
2. Léo et son copain (aller) sont allés au cinéma.