Fictie - start + personages

Fictie
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Fictie

Slide 1 - Diapositive

Fictie

Slide 2 - Carte mentale

Leerdoelen
Je kent de begrippen fictie en non-fictie.
Je weet wanneer een verhaal realistisch of niet realistisch is.
Je weet hoe je personages kunt beschrijven
Je kent het verschil tussen tussen een round en flat character.

Slide 3 - Diapositive

fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid

Slide 4 - Diapositive

fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek

Slide 5 - Question de remorquage

realistisch of niet........
Verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.

Realistisch: de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.
Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.

Slide 6 - Diapositive

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 7 - Question de remorquage

Personages
Over een hoofdpersoon kom je te weten:
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn;
- hoe hij eruitziet;
- waar, hoe en met wie hij woont.

Slide 8 - Diapositive

Hoofdpersoon
- Meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren.
- Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen, ze maken een karakterontwikkeling door.
- Round character

Slide 9 - Diapositive

Bijpersonen
- Veel minder informatie;
- meestal geen gedachten en gevoelens;
- veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar;
- flat characters. 

Slide 10 - Diapositive

Wat hoort niet bij een round character?
A
Karakterontwikkeling
B
Je leest wat hij denkt en voelt.
C
Bijpersoon
D
Waar, hoe en met wie hij woont

Slide 11 - Quiz

Leerdoelen
Je kent de begrippen fictie en non-fictie.
Je weet wanneer een verhaal realistisch of niet realistisch is.
Je weet hoe je personages kunt beschrijven
Je kent het verschil tussen tussen een round en flat character.

Slide 12 - Diapositive

Wat wist je al?

Slide 13 - Question ouverte

Wat heb je geleerd?

Slide 14 - Question ouverte

Aan de slag
Huiswerk voor maandag 7 september:
maak van paragraaf 1.1 Fictie 
opd. 6 t/m 10 


Klaar? Maak van de Fictietaak (blz 15) opdracht A

Slide 15 - Diapositive