Spelling van de persoonsvorm en het (on)voltooid deelwoord

Spelling van de persoonsvorm
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Spelling van de persoonsvorm

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke drie dingen moet je weten om de PV te kunnen spellen?

Slide 2 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Spelling van de persoonsvorm
Wat is het onderwerp in de zin?
In welke tijd staat de zin?  Tegenwoordige of verleden tijd?
Wat is het getal van het onderwerp?

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Enkelvoud

1e persoon: ik
2e persoon: je/jij/u
3e persoon: hij/zij/hen/het
Meervoud

1e persoon: wij / we
2e persoon: jullie / u
3e persoon: zij ze


Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verleden tijd: Zwak of sterk?
Zwakke werkwoorden: 
veranderen niet van klank:

snoep / snoepte / gesnoept.

Sterke werkwoorden: 
veranderen van klank:
lopen / liep / gelopen.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afgelopen dinsdag (wachten) we gespannen op de persconferentie
A
wachten
B
wachte
C
wachtte
D
wachtten

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Afgelopen dinsdag wachtten we gespannen op de persconferentie
  • wachtten = persoonsvorm verleden tijd
  • onderwerp = we
  • we = meervoud
  • verleden tijd, meervoud, zwak ww = ik-vorm + ten/den
  • wacht + ten

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sorry, ik (horen) je gisteren niet goed.
A
hoorde
B
hoorden
C
hoordde
D
hoordden

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sorry, ik hoorde je niet goed.
  • hoorde = persoonsvorm verleden tijd 
  • onderwerp = ik
  • ik = enkelvoud
  • verleden tijd, enkelvoud, zwak ww= ik-vorm + te/de
  • hoor + de

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn broertje (worden) gisteren gebeld door zijn juf.
A
wert
B
werd
C
werdt
D
wierd

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn broertje werd gisteren gebeld door zijn juf.
  • werd = persoonsvorm verleden tijd, sterk werkwoord
  • onderwerp = mijn broertje
  • mijn broertje = enkelvoud
  • enkelvoud verleden tijd sterk ww = vaste vorm
  • werd

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mevrouw Brobbel (vertellen) vroeger al sterke verhalen.
A
vertelden
B
vertellde
C
verteldde
D
vertelde

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mevrouw Brobbel vertelde vroeger al sterke verhalen
  • vertelde = persoonsvorm verleden tijd 
  • onderwerp = Opi Kas
  • Opi Kas = enkelvoud
  • verleden tijd, enkelvoud, zwak ww= ik-vorm + te/de
  • vertel + de

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Op de snelweg (gebeuren) gisteren een ongeluk.
A
gebeurde
B
gebeurte
C
gebeurden
D
gebeurdde

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op de snelweg gebeurde gisteren een ongeluk.
  • gebeurde = persoonsvorm 
  • verleden tijd & enkelvoud
  • ik-vorm + de
  • gebeurde

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

(Worden) je broer nog steeds lastiggevallen?
A
wordt
B
werdt
C
word
D
werd

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wordt je broer nog steeds lastiggevallen?
  • Wordt = persoonsvorm
  • Onderwerp = je broer
  • je broer = 3e persoon enkelvoud (dus geen ik)
  • 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd = ik-vorm + t
  • Word + t

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom (binden) je dat touw vast?
A
bind
B
bint
C
bindt

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom bind je dat touw vast?
  • bind = persoonsvorm
  • Onderwerp = je 
  • je = jij achter de persoonsvorm - enkelvoud
  • je/jij achter de persoonsvorm = ik-vorm 
  • bind

TIP: verander 'binden' in 'lopen'

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom (binden) je zus dat touw vast?
A
bind
B
bint
C
bindt

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom bindt je zus dat touw vast?
  • bindt = persoonsvorm
  • Onderwerp = je zus
  • je zus = ander enkelvoud = ik-vorm + t
  • bindt

TIP: verander 'binden' in 'lopen'

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gebiedende wijs
  • Er wordt een bevel of opdracht gegeven.
  • Er staat vaak een uitroepteken achter.
  • Er staat geen onderwerp in de zin.
  • Regel: schrijf de ik-vorm

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

(Binden) dat touw onmiddellijk vast!
A
Bind
B
Bint
C
Bindt

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bind dat touw onmiddellijk vast!
  • bind = persoonsvorm
  • Onderwerp = geen 
  • geen onderwerp, bevel = gebiedende wijs
  • gebiedende wijs = ik-vorm 
  • bind

TIP: verander 'binden' in 'lopen'

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

(Worden) nou eens wakker, (kleden) je aan en (houden) op met gapen!

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Het voltooid deelwoord (blz. 182) 
Wat is een voltooid deelwoord?

Een voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord die aangeeft dat een actie in het verleden is voltooid.

Slide 27 - Diapositive

Leg aan de leerlingen uit wat een voltooid deelwoord is en geef een voorbeeld.
Werkwoordspelling
Bij het schrijven van het voltooid deelwoord moet je letten op de werkwoordspelling.

Twijfel over een D/T?

Gebruik 't kofschip!!!

Slide 28 - Diapositive

Leg aan de leerlingen uit waar ze op moeten letten bij de werkwoordspelling.
Hoe maak je een voltooid deelwoord?
Om een voltooid deelwoord te maken, gebruik je 'hebben' of 'zijn' en het voltooid deelwoord van het werkwoord.

Slide 29 - Diapositive

Vertel de leerlingen hoe ze een voltooid deelwoord kunnen maken.
LET OP:
  • Geen extra voorvoegsel:
    ge-, be-, ver- ont-, er-  Ik heb genoten / verteld.
  • Scheidbare ww: 'ge' tussen de delen: Mo heeft afgewassen.
  • Samengestelde ww: soms niet scheidbaar: ge ervoor:   vb: stofzuigen: Mo heeft gestofzuigd. Want: hij stofzuigt
  • Bij klinkerbotsing:
      gebruik een trema:  Ik heb het toegeëigend.



Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeelden met 'hebben'
Ik heb gezwommen. Jij hebt gewerkt. Zij hebben gelachen.

Slide 31 - Diapositive

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'hebben'.
Voorbeelden met 'zijn'
Ik ben geweest. Jij bent gekomen. Zij zijn vertrokken.

LEG UIT:
Er gebeurt in deze stad nooit iets.
Dat is niet eerder gebeurd. 

Slide 32 - Diapositive

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'zijn'.
Het onvoltooid deelwoord (blz. 182)
Wat is een onvoltooid deelwoord?

Een voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord die aangeeft dat een actie nog bezig is.

Slide 33 - Diapositive

Leg aan de leerlingen uit wat een voltooid deelwoord is en geef een voorbeeld.
Hoe schrijf je een onvoltooid deelwoord?
Om een voltooid deelwoord te maken, gebruik je het hele werkwoord + d of + de

Fluiten - d fietst hij naar school.
Al praten - de fietste hij naar school
Kwispelen -d kwam de hond binnen.

Al doen -de leert men.

Slide 34 - Diapositive

Vertel de leerlingen hoe ze een voltooid deelwoord kunnen maken.
Onregelmatige werkwoorden (blz. 183)
hebben
kunnen
mogen
willen
zijn
zullen
Deze moet je kennen / weten / leren!

Slide 35 - Diapositive

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'hebben'.
Engelse werkwoorden (blz. 183)
Vervoegd volgens de Nederlandse spellingsregels'
LET OP; voor de uitspraak is het soms nodig om bepaalde klinkers of medeklinkers te behouden:

Even twee voorbeelden:
Faken 
Stressen

Slide 36 - Diapositive

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'zijn'.
Engelse werkwoorden (blz. 183)
De popster timet haar nieuwe release zorgvuldig.
hele werkwoord – en + t
timen – en + t = timt  timet

De popster timede haar nieuwe release zorgvuldig.

hele werkwoord – en + te / de
timen – en + de = timde  timede




Slide 37 - Diapositive

Laat de leerlingen voorbeelden bedenken van voltooide deelwoorden met 'zijn'.
Aan de slag (=huiswerk)
Afmaken oefenboek, blz. 122; opdracht 9 t/m 12

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij tijd over

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooid deelwoord
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions