Samenvatting met quiz H2 Het weer (2.1-2.4)

H2 Het weer
Luchtvochtigheid
Korte samenvatting H2

(Quiz in lessonUp)
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H2 Het weer
Luchtvochtigheid
Korte samenvatting H2

(Quiz in lessonUp)

Slide 1 - Diapositive

luchtvochtigheid
Wat is luchtvochtigheid?
  • luchtvochtigheid is de hoeveelheid  waterdamp (g/m3) in de lucht.
Wat is relatieve luchtvochtigheid?
  • geeft de hoeveelheid waterdamp, t.o.v. de maximale mogelijke hoeveelheid waterdamp, in procenten
Rel. Luchtvochtigheid = hh waterdamp : max. hh waterdamp x 100%

Slide 2 - Diapositive

Opgave
Buiten is het 23 °C warm en bevat de lucht 15 g/m3 waterdamp.
* Wat is de relatieve luchtvochtigheid in de lucht bij deze temperatuur?

  • hh waterdamp = 15 g/m3
  • max. hh waterdamp = 20 g/m3
  • Rel.lucht = 15 : 20 x 100% = 75% 
* Wat is de relatieve luchtvochtigheid bij 10°C en bij 10 g/m3?
  • 100% (= dauwpunt)
Rel. Luchtvochtigheid = hh waterdamp : max. hh waterdamp x 100%

Slide 3 - Diapositive

Wat weet je van:
Het weer
         H2

Slide 4 - Carte mentale

  • Alle moleculen bewegen voortdurend
  • Alle moleculen trekken elkaar aan
  • De moleculen van een stof veranderd niet
Het Deeltjesmodel

Slide 5 - Diapositive

Faseovergangen
  1. Sublimeren
  2. Rijpen
  3. Verdampen
  4. Condenseren
  5. Stollen/bevriezen
  6. Smelten

Slide 6 - Diapositive

Luchtdruk
Wat is Luchtdruk en hoe meet je deze?
  • gewicht van de lucht dat op aarde drukt => barometer (hPa of mbar)

Kenmerken van het weer bij hoge en lage luchtdruk!
  • Hoge druk > 1000 mbar, mooi weer
  • Lage druk  < 1000 mbar, onstuimig weer

Luchtdruk meten we met een ..... en de in de eenheid...
  • barometer
  • hPa of in mbar (1 hPa = 1 mbar)


Slide 7 - Diapositive

meter om drukverschil te meten

Luchtdruk meet je met een barometer.

Gasdruk meet je met een ...........

(je meet het VERSCHIL met de gewone luchtdruk van 1 bar).

Absolute druk = luchtdruk + overdruk

Slide 8 - Diapositive

Temperatuur
Wordt vaak gemeten met een vloeistofthermometer.

De drie onderdelen 
  1. Stijgbuis
  2. Reservoir
  3. Schaalverdeling

Slide 9 - Diapositive

bimetaal thermometer
  • twee metalen aan elkaar vast

  • ene metaal zet meer uit dan de andere bij verwarmen

  • Bij verwarmen zet Messing zet meer uit dan staal => buitenbocht

Slide 10 - Diapositive

Absolute nulpunt
Dit is de temperatuur waarbij de moleculen helemaal stil liggen.

0 Kelvin
=
- 273 graden Celcius

Slide 11 - Diapositive

Het dauwpunt
  • De temperatuur waarbij waterdamp uit de           lucht gaat condenseren. 

Hoe hoger de temp => hoe meer/minder              
waterdamp lucht bevat

Dauwpunt afhankelijk van 2 factoren:
  • Luchttemperatuur
  • Hoeveelheid waterdamp in de lucht (g/m3)

Slide 12 - Diapositive

Wolken en onweer

Ontstaan stapelwolken:
  • Lucht warmt op => zet uit en stijgt omhoog => temp daalt => waterdamp condenseert => condensatieniveau

Onweer:
  • warme lucht stijgt snel op => IJskristallen en waterdruppels botsen => elektrisch geladen => bliksemstraal => lucht zet uit door hoge temp => Donderslag
  • Elke 3 seconden is 1 km ver van het onweer

Slide 13 - Diapositive

Je kunt de luchtdruk meten.
Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
A
Barometer
B
Manometer
C
Thermometer
D
Thermograaf

Slide 14 - Quiz

Met een manometer meet je:
A
De luchtdruk
B
De luchtdruk in een afgesloten ruimte
C
Of er sprake is van een hogedrukgebied of lagedrukgebied
D
De temperatuur

Slide 15 - Quiz

Wat geeft een manometer aan?
A
De overdruk.
B
De absolute druk.
C
De luchtdruk.
D
De onderdruk.

Slide 16 - Quiz

1 mbar = 100 Pa
Hoeveel Pa is dan 115 mbar
A
11,5 Pa
B
1,15 Pa
C
1150 Pa
D
11500 Pa

Slide 17 - Quiz

1 bar = hoeveel pascal?
A
100 000 pa
B
100 hpa
C
100 pa
D
1000 hpa

Slide 18 - Quiz

Je leest de temperatuur af door naar het vloeistofniveau in de stijgbuis van de thermometer te kijken.
Wat gebeurt er als de temperatuur daalt?

A
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
B
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
C
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
D
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.

Slide 19 - Quiz

Wat is de temperatuur in °C
A
27 °C
B
72 °C
C
23 °C
D
Je kan geen temperatuur aflezen

Slide 20 - Quiz

In sommige nachten kan rijp ontstaan.
Welke combinatie van factoren is daarvoor nodig?
A
Koud oppervlak temperatuur boven vriespunt
B
warm oppervlak temperatuur boven vriespunt
C
Koud oppervlak temperatuur onder vriespunt
D
warm oppervlak temperatuur onder vriespunt

Slide 21 - Quiz

In een laboratorium doen ze onderzoek naar vaccins tegen besmettelijke ziekten. Een virus waar ze onderzoek naar doen is Covid-19. Dit virus mag absoluut niet buiten het laboratorium terecht komen. Zullen ze in dit laboratorium met een onderdruk of een overdruk werken?
A
Onderdruk
B
Overdruk

Slide 22 - Quiz

Wat is de luchtdruk in punt A
A
1025
B
1030
C
tussen 1025 en 1030
D
Kun je niet zeggen

Slide 23 - Quiz

Bij het ijken van een thermometer wordt de thermometer in een glas met smeltend ijs geplaatst . Welke temperatuur moeten we hier invullen in graden Celcius?
(geen eenheid invullen!)

Slide 24 - Question ouverte

Er is voor het ijken naast het kookpunt nog een tweede punt nodig. Wat is de naam van dit punt?

Slide 25 - Question ouverte

Bij 0 Kelvin
A
Staan alle moluculen vrolijk te klappertanden
B
Staat alles stil, is er geen beweging van moleculen mogelijk. Het absolute 0 punt!
C
Begint het water te bevriezen
D
Is de dichtheid van water het grootst.

Slide 26 - Quiz

Wat is 20 °C in Kelvin?
A
20K
B
253K
C
293K
D
273K

Slide 27 - Quiz

1
2
3
4
5
6
7
Lucht die warm wordt stijgt op
Er ontstaan wolken
Er vormen zich ijskristallen in de wolk
De warme bel lucht koelt af als hij opstijgt 
Er valt regen
Waterdamp in de lucht bel condenseert
temperatuur lucht bel komt onder dauwpunt

Slide 28 - Question de remorquage

Wat merk je het eerst aan onweer?
A
Regen
B
Bliksem
C
Donder
D
Alles is tegelijk

Slide 29 - Quiz

Onweer hoor je drie seconden nadat je de flits ziet. Hoe ver is de onweer?
A
300 meter
B
3000 meter
C
100 meter
D
1000 meter

Slide 30 - Quiz

Waarom dondert het bij onweer?
A
Omdat de bliksemflits heet is => lucht zet snel uit
B
Omdat de bliksemflits in de grond inslaat
C
Omdat de bliksemflits regendruppels laat exploderen
D
Om je te waarschuwen

Slide 31 - Quiz

Aan de slag
Controleer alle opgaven H2 het weer
(staat ook in teams)

tip voor PTA: maak "test jezelf" van H2

Slide 32 - Diapositive

H2.2 opg 4 (p. 87)

Vaardigheid: werken met grootheden en eenheden

Binas tabel 2 omrekenregels
1 bar = 1,0*105 Pa
1 hPa = 100 Pa

maak op kladbladje een omrekentabel:
  •                 100 000
  •                     100             1              0,1
  •                  1:100 =   0,01             
 a) 970 mbar = .......... Pa
  • 970 mbar = 970 x 100 = 97 000 Pa
b) 1010 mbar = .......... Pa 
  • 1010 mbar = 1010 x 100 = 101 000 Pa
c) 102 000 Pa = .......... mbar
  • 102 000 Pa = 102000 x 0,01 = 1020 mbar
d) 97 500 Pa = .......... mbar
  • 97 500 Pa = 97 500 x 0,01 = 9750 mbar
e) 980 mbar = .......... kPa
  • 980 mbar = 980 x 0,1 = 98 kPa
  • 980 mbar = 98000 Pa = 98 kPa
f) 102,2 kPa = .......... mbar
  • 102,2 kPa = 102 200 Pa = 1022 mbar
1 bar =                   Pa
1 mbar =             Pa  =       hPa =         kPa 
1 Pa =                              mbar  

Slide 33 - Diapositive

Relatieve Luchtvochtigheid bepalen
Lees het stukje "luchtvochtigheid" op p. 107-108

Lees het practicum goed door 
en maak de startopdrachten

Slide 34 - Diapositive