Hoofdstuk 2 opdracht 8 + 9

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

lidwoorden 

de, het, een

bijvoeglijk naamwoord

zegt iets over het zelfstandig naamwoord 

de MOOIE auto 

het LEUKE kind 

de GEMENE meester. 

zelfstandig naamwoord

mensen, dieren, dingen 

auto, kind, fiets, hond, sjoerd, wereldkampioen. 

werkwoord

dingen die je kunt doen. 

lopen, lezen, denken, fietsen, zijn, 

voorzetsel

alle kast en feest woorden 

in, op, naast, onder, tijdens, naar, over enz. 

quiz

Hij was al de SNELSTE men ter wereld

snelste is een...

1. lidwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

Hij was al de snelste man ter wereld OP skeelers

op is een...

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

Maar sinds zondag is Michel Mulder ook nog eens de snelste op SCHAATSEN.

schaatsen is een voorbeeld van....

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

IN het Amerikaanse Salt Lake City.

In is een voorbeeld van....

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

Hij pakte de titel op HET WK-Sprint

Het is een voorbeeld van....

1. voorzetsel
2. Lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

Tijdens het WK-sprint SCHAATSEN alle deelnemers twee keer de 1000 meter.

Schaatsen is een voorbeeld van....

1. voorzetsel
2. Lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

Tijdens het WK-sprint schaatsen alle deelnemers twee keer DE 1000 meter.

De is een voorbeeld van....

1. voorzetsel
2. Lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

het zou een LEUKE avond moeten worden.

leuke is een voorbeeld van....

1. voorzetsel
2. Lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

het zou een leuke avond MOETEN worden.

moeten is een voorbeeld van....

1. werkwoord
2. Lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

het zou een leuke avond moeten WORDEN.

leuke is een voorbeeld van....

1. werkwoord
2. Lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Maak in je boek opdracht 9 

of maak die hier in de lessonup. 

zet steeds een bijvoeglijk naamwoord in de zin. 

de _____ atleet

de _____ medaille

Het _____ sporttenue

de ____ blessure

het _____ doelpunt

de ____ training

de ____ conditie

Het _____ stadion

de ____ finale

de ________ trainer