Gespreksvaardigheid- omschrijvingen 2

Gespreksvaardigheid- omschrijvingen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon

Gespreksvaardigheid- omschrijvingen

Slide 1 - Diapositive

Beschrijving van een persoon/beroep
Hoe doe je dat?
  • Vertel dat het een man, vrouw, kind, meisje, jongen is.
  • beschrijf hoe de persoon eruit ziet (morfologie, grootte, lengte, haar, , oren, ogen, Kleding .....)
  • Vertel wat voor beroep oefent de persoon uit, waar en wat doet hij precies.
  • Eigen toevoegingen

Slide 2 - Diapositive

Beschrijving van een dier
Hoe doe je dat?
  • Vertel dat het een dier is (wild of huisdier).
  • beschrijf hoe het dier eruit ziet (morfologie, grootte, lengte, kleuren, motieven, oren, staart, poten, ogen.....)
  • Vertel waar het dier leeft (het bos, thuis bij mensen...)
  • Vertel wat het dier eet. (andere dieren, hooi, gras, insecten)
  • Beschrijf de omgeving/achtergrond in de foto (bos, gras, bomen, kleuren....)
  • Eigen toevoegingen

Slide 3 - Diapositive

Beschrijving van een Object
Hoe doe je dat?
  • Vertel dat het een voorwerp is is (apparaat, machine, ding).
  • Beschrijf hoe het voorwerp eruit ziet (vorm, klein, groot, vierkant, lang, kort...
  • Vertel uit welk materiaal is het voorwerp gemaakt (en bois, en verre, en cuire ......).
  • Vertel wat de functie is van het voorwerp ( il sert à ouvrir une bouteille, on utilise cet objet pour ..../ c'est pour....)
  • Eigen toevoegingen

Slide 4 - Diapositive

Beschrijving van een persoon/beroep
Hoe doe je dat?
  • Vertel dat het een man, vrouw, kind, meisje, jongen is.
  • beschrijf hoe de persoon eruit ziet (morfologie, grootte, lengte, haar, oren, ogen, Kleding.....)
  • Vertel wat voor beroep oefent de persoon uit, waar en wat doet hij precies.
  • Eigen toevoegingen

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Beschrijf het dier dat je ziet.

Slide 7 - Question ouverte

Je vois une femme et un homme. Il portent des toges noirs. Ils portent aussi une sorte de châle blanc. Ils défendent les droits des accusés devant les juges/ le tribunal. 

Slide 8 - Diapositive

Beschrijving van een dier
Hoe doe je dat?
  • Vertel dat het een dier is (wild of huisdier).
  • beschrijf hoe het dier eruit ziet (morfologie, grootte, lengte, kleuren, motieven, oren, staart, poten, ogen.....)
  • Vertel waar het dier leeft (het bos, thuis bij mensen...)
  • Vertel wat het dier eet. (andere dieren, hooi, gras, insecten)
  • de omgeving in de foto (bos, gras, bomen, kleuren....)
  • Eigen toevoegingen

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Beschrijf het dier dat je ziet.

Slide 11 - Question ouverte

Je vois 6 lapins. Le lapin est un animal domestique: c'est à dire qu'il vit avec l'homme. Il y a aussi des lapins sauvages.: Ils s'appellent les lièvres. cet animal n'est pas grand et pas petit. il a une taille moyenne. Les lapins sur la foto ont de differentes tailles et couleurs comme le noir, le maron, le gris. ces animaux mangent surtout de l'herbe. Ils ont les oreilles longues.
C’est mon animal préféré. J’adore ! J'ai un lapin à a maison.

Slide 12 - Diapositive

Beschrijving van een Object
Hoe doe je dat?
  • Vertel dat het een voorwerp is is (apparaat, machine, ding).
  • beschrijf hoe het voorwerp eruit ziet (vorm, klein, groot, vierkant, lang, kort...
  • Vertel uit welk materiaal is het voorwerp gemaakt (en bois, en verre, en cuire ......).
  • Vertel wat de functie is van het voorwerp ( il sert à ouvrir une bouteille, on utilise cet objet pour ..../ c'est pour....)
  • Eigen toevoegingen

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Beschrijf het voorwerp dat je ziet.

Slide 15 - Question ouverte

C’est un appareil électronique. C’est rectangulaire. Ce n’est pas trop grand.Je vois trois couleurs: le vert, le rouge et le bleu. C'est en plastique et en métal. On utilise cet objet/ appareil pour sauvgarder des données comme les textes, les foto's et le video. privé, à l’école ou au travail. On peut enporter cet objet partout. C'est pratique!

Slide 16 - Diapositive