opbouw en indeling van een tekst

Lesdoel:
(herhaling: ow en hoofdgedachte en betrouwbaarheid van een tekst) 
indeling en opbouw van een tekst.
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Lesdoel:
(herhaling: ow en hoofdgedachte en betrouwbaarheid van een tekst) 
indeling en opbouw van een tekst.

Slide 1 - Diapositive

herhaling, Elke tekst heeft een onderwerp en een hoofdgedachte

Hoe herken je het onderwerp? 
  • het onderwerp geeft in één woord aan waar een tekst over gaat
  • het onderwerp is nooit een hele zin
  • je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • vaak wordt het onderwerp herhaald in de tekst

Slide 2 - Diapositive

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is altijd een complete zin. Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!





Slide 3 - Diapositive

Een hoofdgedachte is hetzelfde als een onderwerp
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Pootafdrukken dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland
D
dino's leefden in een gezin

Slide 5 - Quiz

Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?
A
Hoofdgedachte is een paar woorden. Onderwerp is een hele zin.
B
Hoofdgedachte is een samenvatting over de tekst.
C
Onderwerp is waar de tekst over gaat. Hoofdgedachte is wat de schrijver over het onderwerp zegt.
D
Hoofdgedachte is waar de tekst over gaat. Onderwerp is wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Slide 6 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 7 - Quiz

Theorie
  • Teksten zijn niet altijd betrouwbaar
  • Wat kun je doen om te controleren of een tekst betrouwbaar is?


Slide 8 - Diapositive

Betrouwbaarheid teksten
  • Deskundigheid auteur;
  • Datum van publicatie;
  • Objectiviteit;
  • Taalgebruik;
  • Feiten of meningen;
  • Gebruik van bronnen.

Slide 9 - Diapositive

Bekijk de uitspraken over betrouwbaarheid van een tekst.
1. Als de schrijver de bron vermeldt, is de tekst betrouwbaar.
2. Als de tekst oud is, is de tekst onbetrouwbaar.

Welke uitspraak over betrouwbaarheid van een tekst is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 10 - Quiz

Wanneer is een tekst betrouwbaar?
A
Als je de informatiebron terug kunt vinden.
B
Als de bron belanghebbend is.

Slide 11 - Quiz

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Staan veel meningen in de tekst.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
D
De auteur probeert iets te verkopen.

Slide 12 - Quiz

Betrouwbaar? "Een reclametekst van een auto"
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Betrouwbaar?: "Bijsluiter van een medicijn."
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Langere tekst vaak zelfde opbouw
Dat is niet voor niks. Kijk eens naar de volgende slide... 
Teksten hebben vaak dezelfde opbouw. 

Dat is niet voor niks. 
Zonder een duidelijke opbouw wordt een tekst onbegrijpelijk

In de volgende video wordt het uitgelegd.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Titel: haar
Inleiding: hoofd


Kern: lijf


Slot: benen / voeten

Slide 17 - Diapositive

Opbouw
Titel: bevat het onderwerp of trekt de aandacht
Inleiding: onderwerp wordt duidelijk: introductie/voorbeeld
Kern: verschillende kanten van het onderwerp worden besproken
Slot: samenvatting, conclusie, tip, verwijzing naar begin tekst, oplossing, aansporing , open eind


Slide 18 - Diapositive

Titel

De titel verraadt al veel
Het trekt de aandacht; ga je de tekst lezen of niet?
De titel noemt vaak al het onderwerp.

Slide 19 - Diapositive

Inleiding: doel
  • aandacht trekken van het publiek;
  • het publiek motiveren om de tekst te lezen of te blijven luisteren;
  • informatie geven over wat komen gaat.

De titel hoort niet bij de inleiding

Slide 20 - Diapositive

Inleiding: verschillende vormen
  • beschrijving van het onderwerp
  • samenvatting
  • vragenreeks
  • beschrijving van de aanleiding
  • voorbeeld
  • eigen ervaring
  • anekdote
  • historische verwijzing

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Wat is volgens jou
het onderwerp van
dit artikel?

Slide 23 - Carte mentale

Inleiding

Een schrijver kan een tekst op meerdere manieren inleiden:

  • Beschrijven van de aanleiding --> een gebeurtenis die aanleiding was om de tekst te schrijven
  • Vragen stellen --> de schrijver stelt vragen die hij in de tekst gaat beantwoorden
  • Situatieschets/anekdote/historische verwijzing/voorbeeld --> een situatie die voor de lezer herkenbaar of interessant is
  • Omschrijving van een probleem --> een probleem dat in de tekst centraal staat.
  • Samenvatting --> een verkorte beschrijving van de inhoud
  • Combinatie van bovenstaande elementen


Slide 24 - Diapositive

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Titel, inleiding, kern
B
Inleiding, kern, slot
C
Titel, kern, slot
D
Titel, inleiding, slot

Slide 25 - Quiz

Wat is waar?
A
In de inleiding staat de conclusie
B
In de inleiding geef je aan waar het over gaat
C
De inleiding begint altijd met een vraag
D
De titel hoort bij de inleiding

Slide 26 - Quiz

Kern (1)
  • Kern is het middenstuk; bestaat vaak uit meerdere alinea's.
  • Als je zelf een tekst schrijft, vertel je in dit stuk waar het om draait: je boodschap.
  • Het onderwerp dat in de inleiding kort genoemd is, wordt in de kern verder uitgewerkt.
  • De kern bevat vaak meerdere deelonderwerpen, die vaak te herkennen zijn aan de tussenkopjes.



Slide 27 - Diapositive

Kern (2)
De volgorde van de deelonderwerpen is afhankelijk van de structuur van de kern. Bijvoorbeeld:
• vroeger - nu (tijd);
• stelling - argumenten - weerleggen tegenargumenten (argumentatie);
• oorzaak - gevolg.
Kortom: er zit een logische volgorde in.

Slide 28 - Diapositive

Kern
- Verschillende kanten 
van het onderwerp.
- Vaak meerdere alinea's 
en ook tussenkopjes (deelonderwerpen)



Slide 29 - Diapositive

Kern - voorbeeld
  • De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
  • Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen
  • Bijvoorbeeld: een tekst over phishing
  • Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.

Slide 30 - Diapositive

Slot
Het slot is het laatste deel van de tekst en heeft meestal één of meer van de volgende vier functies:

• een samenvatting geven;
• een conclusie trekken;
• naar de toekomst kijken;
• een vraag meegeven aan de lezer (soms een open eind).

Slide 31 - Diapositive

Slot - vervolg

Soms wil de schrijver ook

  • Activeren --> de schrijver wil dat een lezer iets gaat doen, bijvoorbeeld een product kopen
  • Advies/tip --> de schrijver geeft de lezer advies
  • Oplossing --> de schrijver geeft een oplossing voor het probleem dat in de tekst is beschreven


Let op signaalwoorden in het slot: dus, al met al


Slide 32 - Diapositive

Wat staat er in het slot
A
conclusie
B
uitleg
C
onderwerp
D
trigger

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, kern met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, kern
C
Inleiding, kern met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, kern met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 34 - Quiz

In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Kern
C
Slot
D
Titel

Slide 35 - Quiz

Opbouw
Titel: bevat onderwerp of trekt de aandacht
Inleiding: onderwerp wordt duidelijk: introductie/voorbeeld
Kern: verschillende kanten van het onderwerp worden besproken.
Slot: samenvatting, conclusie, tip, verwijzing naar begin tekst, oplossing, aansporing, open eind 


Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Wat is de juiste volgorde van de tekst?
A
A-B-C-D
B
B-C-D-A
C
D-A-C-B
D
C-D-A-B

Slide 38 - Quiz