Het meewerkend voorwerp in het Frans

Le programme d'aujourd'hui
uitleg Bron C chapitre 2 (complément objet indirect)
opdr. 16/17 Bron D (luisteren / spreken)
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Le programme d'aujourd'hui
uitleg Bron C chapitre 2 (complément objet indirect)
opdr. 16/17 Bron D (luisteren / spreken)

Slide 1 - Diapositive

Het meewerkend Voorwerp
(Bron C chapitre 2 page 24)

Lesdoelen:
  • Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
  • Ik kan het meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord
  • Ik kan het persoonlijk voornaamwoord op de juiste plaats in de zin zetten

Slide 2 - Diapositive

Wat is een meewerkend voorwerp ??
Ik (O) geef (PV) een bos bloemen (LV)  aan mijn oma (MV)


Slide 3 - Diapositive

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in een Franse zin?
Het zinsdeel waar het meewerkend voornaamwoord in staat begint met:
à   -   au  -   à  la   -  aux

Slide 4 - Diapositive

Het meew. vw vervangen


Je kunt het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is

vervangen door

een persoonlijk voornaamwoord.


Ik geef een bos bloemen aan mijn oma - Ik geef haar een bos bloemen



Slide 5 - Diapositive

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw. in het Frans?

(aan) mij                    me/m'                       

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui  

(aan) haar                 lui                                

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                               

Slide 6 - Diapositive

Hoe gaat dat dan?

Elle dit bonjour à moi.       (aan/tegen mij)          Elle me dit bonjour.

Ses parents donnent un cadeau à toi.  (aan jou)  >     Ses parents te 

                                                                                                            donnent un cadeau.

Je dis bonjour à  ma mère.  (aan/ tegen haar)     >    Je lui dis bonjour.

Il raconte des histoires aux élèves           >     Il leur raconte des histoires.

Mon grand-père donne un cadeau à ma soeur et moi.   > Mon grand-père 

                                                                                                      nous  donne un cadeau.

Je raconte une histoire à vous.                 >      Je vous raconte une histoire.


Slide 7 - Diapositive

Werkwoorden die vaak het voorzetsel à krijgen:

répondre à               = beantwoorden (aan)

écrire à                       = schrijven (aan)

donner à                    = geven (aan)

dire à                            = zeggen (aan)

parler à                        = praten (met)

téléphoner à             = bellen (met)

demander à               = vragen (aan)

Voorbeeld: Je téléphone au médecin - Je lui téléphone


Slide 8 - Diapositive

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.   

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.

 Je lui ai donné de l' argent = Ik heb hem geld gegeven.


2.  Heel werkwoord in de zin???     Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. = Ik ga hem geld geven.

Slide 9 - Diapositive

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Il demande quelque chose à moi
A
Il te demande quelque chose.
B
Il me demande quelque chose
C
Il se demande quelque chose.
D
Il demande me quelque chose

Slide 10 - Quiz

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.

Slide 11 - Quiz

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meewerkend voorwerp?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Heel werkwoord in de zin? Voor het hele ww, anders voor de persoonsvorm
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 12 - Quiz

Noem 2 werkwoorden die het voorzetsel à achter zich krijgen.

Slide 13 - Question ouverte

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Let goed op de plaats!
Il pose une question aux enfants

Slide 14 - Question ouverte

Il va poser une question aux enfants

Slide 15 - Question ouverte

Il a posé une question aux enfants

Slide 16 - Question ouverte

Au travail!
* Maak de opdrachten die horen bij Bron H uit je werkboek
* ga aan de slag met het leren van H3 via Slim stampen
* Ga aan de slag, niets doen is geen optie :-)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive