Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.
Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord
Voorbeelden: in, op, met, naast, tijdens