Duitslandquiz voor de vakantie


Duitslandquiz
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon


Duitslandquiz

Slide 1 - Diapositive

Wat is de hoofdstad
van Duitsland?

A
Köln
B
Hamburg
C
Berlin
D
München

Slide 2 - Quiz

Van boven naar beneden is
de Duitse vlag:

A
Zwart – goud - rood
B
Zwart – rood - goud
C
Goud – rood - zwart
D
Rood – zwart - goud

Slide 3 - Quiz

Hoeveel inwoners heeft
Duitsland?

A
Ongeveer 10 miljoen
B
Ongeveer 40 miljoen
C
Ongeveer 80 miljoen
D
Ongeveer 150 miljoen

Slide 4 - Quiz


Wie is/was niet getrouwd met 
een Duitser? 

A
Koningin Juliana
B
Prinses Beatrix
C
Koningin Wilhelmina
D
Koning Willem-Alexander

Slide 5 - Quiz

Hoeveel provincies (= Bundesländer) heeft Duitsland?
A
14
B
12
C
16
D
10

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de snelweg in het Duits?
A
Autobahn
B
Schnellweg
C
Fahrbahn
D
Autoweg

Slide 7 - Quiz

Wat is een Apfelstrudel?

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het hoogste cijfer dat je in Duitsland op school kunt halen?
A
6
B
1
C
10
D
5

Slide 9 - Quiz

Wat krijg je als je in Duitsland een Frikadelle bestelt?
A
een braadworst met saus
B
een soort gehaktbal
C
een broodje kroket
D
een frikandel met mayo curry en uitjes

Slide 10 - Quiz


Bij welke Duitse club heeft Arjan Robben gespeeld?
A
FC Kaiserlautern
B
HSV Hamburg
C
Schalke 04
D
Bayern München

Slide 11 - Quiz


Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?
A
Acht
B
Neun
C
Zehn
D
Sieben

Slide 12 - Quiz

Hoe noem je een mobieltje in het Duits?
A
Das Telefon
B
Das Ding
C
Die Mobil
D
Das Handy

Slide 13 - Quiz


Wat antwoord je op: 'Wie alt bist du?'
A
Ich heiße Tina
B
Ich bin vierzehn
C
Ich habe einen Bruder
D
Ich wohne in Ede

Slide 14 - Quiz

Wat betekent de eerste letter op de Duitse kentekenplaat?
A
Hoe oud de auto is
B
Hoeveel BTW betaald moet worden
C
Uit welk stad de auto van de eigenaar komt

Slide 15 - Quiz


Der Tag vor dem Sonntag heißt....?
A
Montag
B
Mittwoch
C
Samstag
D
Freitag

Slide 16 - Quiz

.... heißt du?
..... Telefonnummer hast du?
.... bleibst du nicht?
....ist er gekommen?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Welche

Wie

Wann

Slide 17 - Question de remorquage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 18 - Question de remorquage

Waar staat dit bekende Stadion?
A
Berlin
B
München
C
Köln

Slide 19 - Quiz

Richtig oder falsch?

De maanden worden in het Duits met een Hoofdletter geschreven.
A
richtig
B
falsch

Slide 20 - Quiz

richtig oder falsch? "die-woorden" noemen we onzijdig.
A
richtig
B
falsch

Slide 21 - Quiz

Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel vor fünf.
B
Es ist Viertel vor vier.
C
Es ist fast vier Uhr.
D
Es ist Viertel nach vier.

Slide 22 - Quiz

Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel nach neun.
B
Es ist Viertel vor neun.
C
Es ist fast zehn Uhr.
D
Es ist Viertel nach acht.

Slide 23 - Quiz

Het Duitse voetbalteam wordt .. genoemd.
A
die Fußballspieler
B
die Mannschaft

Slide 24 - Quiz

Welke automerken komen uit Duitsland?
A
Audi, BMW, Porsche
B
Audi, Porsche, Renault
C
Volkswagen, BMW, Fiat

Slide 25 - Quiz

Wie zie je op de achtergrond?
A
Steffi Graf
B
Angela Merkel
C
Claudia Pechstein
D
Helene Fischer

Slide 26 - Quiz

Willkommen bij het vak Duits

Slide 27 - Diapositive