1V - Verwijzen naar de- en het-woorden

Verwijzen naar de- en het-woorden
H2: formuleren
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verwijzen naar de- en het-woorden
H2: formuleren

Slide 1 - Diapositive

Woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord. De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v). Het-woorden zijn onzijdig (o). Dat noem je het woordgeslacht.
- radio, de (m) = mannelijk
- discotheek, de (v) = vrouwelijk
- gevoel, het (o) = onzijdig
Let op: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig (het radiootje)

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden
Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je deze en die:
- de radio, deze radio, die radio
- de discotheek, deze discotheek, die discotheek

Bij onzijdige woorden gebruik je dit en dat:
- het gevoel, dit gevoel, dat gevoel
- het radiootje, dit radiootje, dat radiootje

Slide 3 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Als het lidwoord een gebruikt wordt, kun je aan een bijvoeglijk naamwoord zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt. Bijvoorbeeld:

- De sterke man, een sterke man; het mooie paard, een mooi paard

In een sterke man zie je aan het woord sterke (met -e) dat man een de- woord is. In een mooi paard heeft mooi geen -e, dus paard is een het-woord.

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is. Na de-woorden verwijs je met deze en die, naar het-woorden met dit en dat.

- Zie je die wisselbeker? Die krijgen we als we winnen.
Ook kun je met een verwijswoord naar een hele zin verwijzen.
- Julia wint The Voice en dat vinden haar fans geweldig.

Slide 5 - Diapositive

Opdracht
Straks krijg je bij elke vraag een zin te zien. 
vraag 1: naar welk woord wil je gaan verwijzen? (open)
vraag 2: welk verwijswoord moet er op de puntjes komen? (meerkeuze)

Slide 6 - Diapositive

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
Karima verlangt naar de vakantie, want ... gaat ze in Marokko doorbrengen.

Slide 7 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

Karima verlangt naar de vakantie, want ... gaat ze in Marokko doorbrengen.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 8 - Quiz

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
In dit oude huis wil ik best wonen, maar ... moderne daar vind ik niet mooi.

Slide 9 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

In dit oude huis wil ik best wonen, maar ... moderne daar vind ik niet mooi.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 10 - Quiz

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
De coach ... onze club kampioen had gemaakt, ging bij ons op de schouders.

Slide 11 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

De coach ... onze club kampioen had gemaakt, ging bij ons op de schouders.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 12 - Quiz

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
Weet jij waarom dit tijdschrift, ... al jaren bestaat, niet meer zal verschijnen?

Slide 13 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

Weet jij waarom dit tijdschrift, ... al jaren bestaat, niet meer zal verschijnen?
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 14 - Quiz

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
Bert Kuizinga speelde ooit in het bandje Blubbrr, ... vrij succesvol was.

Slide 15 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

Bert Kuizinga speelde ooit in het bandje Blubbrr, ... vrij succesvol was.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 16 - Quiz

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
Joshua kent al die oude modellen, maar .... nieuwe heeft hij nog nooit gezien.

Slide 17 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

Joshua kent al die oude modellen, maar .... nieuwe heeft hij nog nooit gezien.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 18 - Quiz

Naar welk woord wil je gaan verwijzen?
Voor de Spelen bouwde China een mooi stadion, ... prachtig verlicht was.

Slide 19 - Question ouverte

Welk verwijswoord moet er op de puntjes?

Voor de Spelen bouwde China een mooi stadion, ... prachtig verlicht was.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 20 - Quiz

Maak een zin waarin je het verwijswoord 'deze' gebruikt.

Slide 21 - Question ouverte

Maak een zin waarin je het verwijswoord 'die' gebruikt.

Slide 22 - Question ouverte

Maak een foto van een onzijdig woord. Zet in je beschrijving het juiste verwijswoord erbij.

Slide 23 - Question ouverte