Klare taal plus - les 9 - toekomende tijd

• NT2
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Toekomende tijd

Je leert hoe je het werkwoord zullen kunt gebruiken.

Zullen

Wij zullen morgen jouw auto wassen.

Zou jij niet eens naar bed gaan? Het is al laat.

Zullen: vorm en betekenis

zullen is een onregelmatig werkwoord

je moet de vormen dus leren

maar: 

de betekenis verandert ook als je van tegenwoordige- naar verleden tijd gaat

zullen tt                    

ik                       zal                      

jij/ u                 zult                

hij/zij/het      zal     

wij / jullie / zij             zullen  

(maar zal jij/u ?)          

            

zullen vt                    

ik                 zou                         

jij/u             zou                     

hij/zij/het zou  

   

wij / jullie / zij       zouden         

Zullen

1. Belofte 

2. Voorstel 

3. Verwachting 

4. Voornemen

zullen 

voorbeelden

1. ik zal goed leren voor de toets.

2. Zullen we naar de Spar gaan in de pauze?

3. Zal de leestoets moeilijk zijn?

4 Ik zal goed mijn best doen bij gym.

belofte, voorstel, verwachting, voornemen

Ik zal altijd van mijn vaderland blijven houden

Zullen we samen naar de stad gaan?

Hij zal morgen wel komen (als hij niet ziek meer is)

Ik zal jullie toets snel nakijken

Belofte, voorstel, verwachting, voornemen?

                                               persoonsvorm + infinitief

1. Henk zal het wel weten.

1. Ik zal het hem straks vragen.
2. Zullen we nu het programma van die dag bespreken?

Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken?

1. belofte
2. voorstel
3. verwachting
4. voornemen

Hij zal toch wel op tijd zijn voor de les

1. belofte
2. voorstel
3. verwachting
4. voornemen

Ik zal morgen jouw trui meenemen

1. belofte
2. voorstel
3. verwachting
4. voornemen

Ik zal vaker gaan sporten want dat is gezond

1. belofte
2. voorstel
3. verwachting
4. voornemen

Let op!!: zullen in de toekomende tijd

We gebruiken in het Nederlands zullen niet vaak

om te praten over iets in de toekomst, maar het kan/mag wel.

Ik zal morgen komen.
Wij zullen maandag de toets maken.

Vaker kiezen we voor de OTT of gaan + infinitief:

Ik kom morgen.

Wij maken maandag de toets / we gaan maandag de toets maken.

zwaar - tillen - boven op je wachten

1. Verwachting: Die koffer zal wel zwaar zijn!
2. Voorstel: Zal ik hem voor je tillen?
3. Belofte: Ik zal boven op je wachten, oké?

pijn - helpen - dokter bellen

1. Verwachting: 
2. Voorstel:
3. Belofte:

pijn - helpen - dokter bellen

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

1. Verwachting: 
2. Voorstel:
3. Belofte:

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

Zouden (verleden tijd van zullen

Zouden

1. Beleefde vraag

 

2. Advies geven

 

3. wens of geen realiteit

 

4. Onzekerheid

Zou je mij de pen willen geven? 

Zou je niet wat vroeger naar bed gaan?

Ik zou wel naar Ibiza willen!

Het zou kunnen gaan regenen!

4 x zouden

Zou je het nog een keer willen uitleggen?

Je zou eens wat gezonder moeten eten.

Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.

Ik zou wel een paar maanden naar India willen.

blz. 81

1. Beleefde vraag
2. Advies
3. Onzekerheid
4. Wens

4 x zouden

Zou je het nog een keer willen uitleggen?

Je zou eens wat gezonder moeten eten.

zouden + hulpwerkwoord + infinitief

blz. 81

1. Beleefde vraag
2. Advies

Stel een beleefde vraag. Gebruik daarbij 'zou(den).'

1. Wil je de muziek wat zachter zetten?
2. Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
3. Mogen wij hier zitten?
4. Mag ik je fiets lenen? 

Geef een vriendelijk advies. Gebruik daarbij 'zou(den).'

1. Je moet wat minder gaan gamen.
2. Je kunt het aan de docent vragen.
3. Je moet je haar vaker wassen.
4. Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.

Voor volgende keer

Maak de oefeningen bij les 9 als huiswerk voor week 2.

DE GROTE KERSTQUIZ