thema 4 TA8 herhaling infinitief

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Les 3 en 4

In deze les gaan we.....

 (kies 1 werkwoord)

TA8-thema 4/ infinitief herhaling

Zijn jullie er klaar voor?!

infinitief

Een infinitief wil zeggen zonder einde, zonder finish.

Dit werkwoord geeft niet de tijd aan in de zin; dit werkwoord is tijdloos. Ofwel: onbepaalde tijd

infinitief

Het kind zit te kleuren

Het kind zat te kleuren

De kinderen zitten te kleuren

infinitief

Hij staat te kijken

Hij stond te kijken

Ze hebben staan kijken

infinitief

denken.

De kinderen zitten te ................

De professor zit te .....................

rusten

De zieken .............................

Ik ben moe en ga..................................

Infinitief of voltooid deelwoord?

gefietst

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Infinitief of voltooid deelwoord?

spelen

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Infinitief of voltooid deelwoord?

gezwommen

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Infinitief of voltooid deelwoord?

beantwoorden

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Infinitief of voltooid deelwoord?

verwoorden

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Infinitief of voltooid deelwoord?

koken

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Wat voor soort werkwoord is:

leren

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Wat voor soort werkwoord is:

oefenen

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Wat voor soort werkwoord is:

gebakken

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Wat voor soort werkwoord is:

gewandeld

1. infinitief
2. voltooid deelwoord

Een infinitief is nooit de persoonsvorm.

1. niet waar
2. waar

Welk werkwoord van de deze zin is een infinitief?

Ik ga zwemmen in de zee.

1. ga
2. Er is geen infinitief.
3. zwemmen

Wat is het infinitief van de deze zin?

Ga je lopen over de dijk?

1. Ga
2. Er is geen infinitief.
3. lopen

Wat is het infinitief van de deze zin? De gebakken pepernoten waren lekker.

1. gebakken
2. Er is geen infinitief.
3. waren

Hoe kun je de infinitief ook wel noemen?

1. voltooid deelwoord
2. persoonsvorm
3. hele werkwoord
4. verleden tijd

Lopen (TT)
De jongen......................op straat.

1. loopt
2. loop
3. liep
4. lopen

oefenen (TT)
Jij ..........................goed tijdens de les met de werkwoorden.

1. oefende
2. oefent
3. oefen
4. geoefend

zingen (TT)
De juf ................de hele dag Last Christmas.

worden (TT)
................jij al een beetje gek van haar?

GOED GEOEFEND!!!!