Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Huiswerk H5
Slide 1 - Diapositive
Hoofdstuk 5
Lees in je boekje heel hoofdstuk 5.
Maak daarna de bijbehorende opdrachten.
Slide 2 - Diapositive
Vanuit drie verschillende geografische dimensies kun je stellen dat de situatie in Zuidelijk Afrika beter is dan die in Oostelijk Afrika.
Schrijf deze drie dimensies op.
Slide 3 - Question ouverte
Leg uit dat de bevolkingsgrafiek van Zuidelijk Afrika gunstiger is om tot economische groei te komen dan de bevolkingsgrafiek van Oostelijk Afrika.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.
Slide 4 - Question ouverte
Gebruik de atlas. Zuidelijk Afrika scoort op een aantal criteria beduidend beter dan Oostelijk Afrika. Toch heeft Zuidelijk Afrika een groot probleem in de vorm van een dodelijke ziekte die daar meer dan ergens anders in de wereld voor veel slachtoffers zorgt. Geef aan: o welke ziekte dit is; o uit welke atlaskaart je kunt afleiden dat deze ziekte juist in Zuidelijk Afrika een groot probleem is; o welke maatregelen er nodig zijn om deze ziekte in te dammen.
Slide 5 - Question ouverte
Maak een schematische tekening van de bevolkingsgrafiek van Noord-Afrika en die van West-Afrika. Je hoeft hiervoor niet op zoek te gaan naar gegevens, maar je moet proberen te schetsen hoe de grafieken er volgens jou uit zouden moeten zien.
Slide 6 - Question ouverte
Beredeneer dat de bevolkingsopbouw van veel Afrikaanse landen bijdraagt aan sociale onrust zoals de afgelopen jaren in bijvoorbeeld Tunesië en Egypte het geval was.
Slide 7 - Question ouverte
Noem twee ontwikkelingen die eraan bijdragen dat er nu veel makkelijker dan vroeger grote volksopstanden kunnen ontstaan als er sprake is van sociale onrust.
Slide 8 - Question ouverte
Noem met behulp van de kaart de steden in Afrika die o 10-15 miljoen inwoners hebben (noem er 2) o 5-10 miljoen inwoners hebben (noem er 3) o 3-5 miljoen inwoners hebben (noem er 5)
Slide 9 - Question ouverte
Geen een omschrijving van de begrippen o Urbanisatiegraad o Urbanisatietempo
Slide 10 - Question ouverte
Welk algemeen verband bestaat er tussen de urbanisatiegraad en het urbanisatietempo?
Let op: een verband schrijf je op als 'hoe.... , hoe ......'. (hoe meer pizza ik eet, hoe meer ik moet sporten)
Slide 11 - Question ouverte
Gebruik de bronnen 6 tot en met 9 van hoofdstuk 5 (zie boekje). In het algemeen wordt aangenomen dat economische ontwikkeling in Afrikaanse landen snel zal leiden tot een afname van de emigratie naar Europa. Volgens het migratietransitiemodel in bron 9 ligt dat genuanceerder. In dit model kun je drie migratiefases onderscheiden die Afrikaanse landen tijdens economische ontwikkeling doorlopen. Beschrijf voor elk van deze drie fases de invloed die economische ontwikkeling op migratie heeft.
Slide 12 - Question ouverte
Gebruik de tabel hiernaast en de kaart op volgende dia. Er bestaat een verband tussen het BNP/hoofd en de demografische situatie van een land. Nigeria wijkt af van dit verband. Geef aan o op welke manier Nigeria afwijkt van dit verband; o waardoor deze afwijkende situatie in Nigeria is ontstaan.
Slide 13 - Question ouverte
BNP per inwoner
Slide 14 - Diapositive
In de jaren 70 van de vorige eeuw werd aangenomen dat de wereld in 2040 zo’n 15 miljard inwoners zou hebben. Op basis van de huidige demografische ontwikkelingen wordt nu verwacht dat de wereldbevolking zal groeien tot zo’n 11 miljard inwoners in 2100 en daarna zal stabiliseren. Geef aan o op welke demografische ontwikkeling de verwachting gebaseerd is dat de wereldbevolking op termijn zal stabiliseren; o waardoor de wereldbevolking ondanks deze ontwikkeling voorlopig toch blijft groeien.
Slide 15 - Question ouverte
Gebruik de bronnen 12 en 13. van hoofdstuk 5. Zuid-Afrika kent op zowel nationaal schaalniveau als op het schaalniveau van de stad een sterke ruimtelijke segregatie.
Beschrijf voor elk van deze schaalniveaus het spreidingspatroon waaruit deze ruimtelijke segregatie blijkt.
Slide 16 - Question ouverte
Geef voor elk van de schaalniveaus (van de vorige vraag) aan waardoor de ruimtelijke segregatie is ontstaan.