1Vwo, Herhaling woordenschat + formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Pak je leesboek.

Herhaling

Herhalen toetsstof met LessonUp

Zelfstandig leren / vragen stellen

Pak je laptop en ga naar LessonUp!

Theorie

Verwijzen naar de- en het-woorden

'Hij ging gisteren naar een monteur, maar die kon helaas niets meer doen.'
-die- verwijst naar:

1. Hij
2. gisteren
3. een
4. monteur

'Voetballen is volgens Chris de mooiste sport die er bestaat!'
-die- verwijst naar:

1. Voetballen
2. sport
3. Chris
4. de mooiste

Paul verzamelt postzegels. Hij heeft er inmiddels al honderden.
Waar verwijst -hij- naar?

Voorzichtig haalt hij ze met een pincet van een natgemaakte envelop. Zo gaan de postzegels niet kapot.

Waar verwijst -ze- in de eerste zin naar?

De-woorden

mannelijk

of

vrouwelijk

Verwijzen met die of deze

Het-woorden

Onzijdig

Verwijzen met dit of dat

Verwijswoorden

Verwijswoorden H2 + H4

Formulering
Met welke woorden kun je verwijzen naar de mannelijke de-woorden?

1. het, zijn, dat, dit
2. hij, hem, zijn, die, deze
3. zij/ze, haar, die, deze
4. zij/ze, hen, hun, die, deze

Iris was nog maar een klein meisje toen ... haar eigen land verliet en naar Nederland kwam.

1. hem
2. het
3. hij
4. zij

Het patroon op de neus van een kat is zo uniek, dat ... gelijkstaat aan een vingerafdruk.

1. hem
2. het
3. hij
4. zij

We kunnen nog niet naar het zwembad, want ... is nog niet open.

1. zij
2. hij
3. het
4. die

Vul in: De getuige legde ... verklaring af.

1. zijn
2. haar
3. zijn/haar
4. hun

De vereniging (v) werft ...leden in ziekenhuizen.

1. hun
2. zijn
3. haar

Het team heeft ... tactiek gewijzigd.

1. hun
2. haar
3. zijn

Dit bedrijf heeft...werknemers uitstekend geÏnformeerd.

1. hun
2. zijn
3. haar

Dit concern (v) heeft helaas een kwart van ... medewerkers moeten ontslaan.

1. Haar
2. Zijn
3. Hun

Opdracht

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord uit. Kies uit: dit, die, deze, dat.

1. Het verwijt ... je me gisteren gaf, is niet terecht.

2. De jongen ... ik zag lopen, vind ik erg leuk.

3. Waarom heb je het boek ... je zo graag wil, nog niet gekocht?

4. ... gezellige meid kun je er goed bij hebben.

5. Het huis ... al zo lang in de familie was, wordt nu verkocht.

Opdracht

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun.

1. De boze menigte (v) op het dorpsplein laat  ______ onvrede merken.

2. Waarom geeft het kabinet (o) niet meer duidelijkheid over ______ beleid?

3. Dit schilderij (o) komt het best tot _______ recht in het trapgat.

4. De vuurkorf (m) is kapot en daardoor biedt _______ geen warmte meer.

Zoek de woordenlijst bij Woordenschat

Ga leren en overhoor elkaar. 

Zo meteen ga ik klassikaal wat woordjes en uitdrukkingen vragen!

Heb je nog vragen over de stof? Kom dan even naar me toe.