Leestekens GTL

Hoofdletters en leestekens
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Aan het eind van deze les weet je wanneer je hoofdletters en leestekens moet gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Tekst

hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en
hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je een hoofdletter


Slide 3 - Diapositive

HOOFDLETTERS
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter:                              voorvoegsels schrijf je met een hoofdletter als er geen naam of letter voor staat.
  • Bij woorden die van namen zijn afgeleid:  Limburgse vlaai        Géén hoofdletter bij: namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken.

Slide 4 - Diapositive

LEESTEKENS

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's

- dubbele punten

Slide 5 - Diapositive

punt /vraagteken/uitroepteken

  •  Aan het einde van een zin.                                                                         Kim gaat naar huis.
  • Vraagteken: na een directe vraag.                                                          Wil je een koekje?                                                                                            Maar: Piet vaagt of hij een koekje mag.
  • Uitroepteken: aan het einde van een zin met extra nadruk.       Houd daar eens mee op!

Slide 6 - Diapositive

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen:                                                                                     Als je fiets kapot is, kun je niet fietsen.
  • Tussen de delen van een opsomming:                                                                         Ik hou van: chocolade, koekjes en snoep.  
  • Voor voegwoorden (omdat, terwijl, maar, nadat, want):                                 Onze hond eet erg veel, terwijl hij niet dik is. 
  • Na een naam of uitroep aan het begin van een zin:                                            Hé, kom eens!

Slide 7 - Diapositive

Citeren

Als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens

Mijn zoon zei: 'Jij bent lief.'



Slide 8 - Diapositive

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 9 - Diapositive

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS


Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.


De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 10 - Diapositive

Opdracht
Maak opdracht 1,2,3 en 5 op blz. 30 en 31 van je boek

Slide 11 - Diapositive