PTA periode 1

PTA periode 1
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

PTA periode 1

Slide 1 - Diapositive

Je sluit een verzekering af. Dan ben jij de ………(verzekeraar/verzekerde).
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 2 - Quiz

Waarin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar?
A
Eigen risico
B
Polisvoorwaarden
C
Polis
D
Premie

Slide 3 - Quiz

De btw bij verzekeren heet ....
A
gewoon btw
B
assurantiebelasting
C
er is geen belasting op verzekeringen
D
omzetbelasting

Slide 4 - Quiz

Een WA verzekering is verplicht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Met een WA verzekering verzeker je de schade die
A
je zelf hebt na een ongeluk
B
je bij een ander veroorzaakt hebt
C
ontstaan is aan de weg

Slide 6 - Quiz

Je kan je auto verzekering voor WA + casco verzekering, wat houd dit in?
A
de verzekering dekt alle risico's
B
dit is een all risk verzekering
C
je bent alleen verzekerd voor schade bij anderen
D
hier heb je geen eigen risico

Slide 7 - Quiz

Hoe heet het bedrag dat je betaald aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom

Slide 8 - Quiz

Wat verzeker je bij een "opstalverzekering"?
A
Schade aan je woning
B
Spullen in je woning
C
Spullen in je huis
D
Schade in je tuin

Slide 9 - Quiz

Welke verzekering is verplicht?

A
de aanvullende zorgverzekering
B
de basisverzekering
C
een reisverzekering

Slide 10 - Quiz

Hoeveel euro krijgt je vergoed voor de schade? Geef de berekening.
Verzekerd voor: €35.500 nieuwwaarde : €42.000
Schade : €20.250

Slide 11 - Question ouverte

Henk heeft een inboedelverzekering en is verzekerd voor € 50.000. De getaxeerde waarde van het de inboedel word geschat op € 100.000. De schade bedraagt € 40.000.
Welk bedrag krijgt Henk als vergoeding voor de geleden schade?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen chartaal en giraal geld?
A
Chartaal geld kun je aanraken, giraal geld kun je niet aanraken
B
Chartaal geld is digitaal, giraal geld is virtueel
C
Chartaal geld is virtueel, giraal geld is digitaal
D
Chartaal geld kun je niet aanraken, giraal geld kun je aanraken

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de kenmerkende verschillen tussen giraal geld en chartaal geld?

1. Giraal geld is onstoffelijk en chartaal geld is stoffelijk.
2. Giraal geld is in handen van het publiek en chartaal geld niet.
3. Met giraal geld kun je via een overschrijving betalen, met chartaal geld betaal je contant
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
1,2 en 3

Slide 14 - Quiz

Is pinnen giraal of chartaal?
A
Chartaal
B
Giraal
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 15 - Quiz

Opdracht #: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
Saldo
positief/negatief
tegoed/tekort
in de plus/min
credit/debet
Je staat rood ja/nee
€ 561
€ -33
€ ?
credit
positief
positief
negatief
negatief
tegoed
tegoed
tekort
tekort
plus
plus
min
min
credit
credit
debet€
debet
ja
nee
nee
ja

Slide 16 - Question de remorquage

AVP is de afkorting voor
A
Aangewezen verzekering voor particulieren
B
Aanvullende verzekering voor particulieren
C
Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren

Slide 17 - Quiz

Is de verzekering wel of niet verplicht?
Wel
Niet
Inboedel
Reisverzekering
Aansprakelijkheid
Zorgverzekering

Slide 18 - Question de remorquage

Zorgverzekering
Aansprakelijkheidsverzekering
Inboedelverzekering
Reisverzekering

Slide 19 - Question de remorquage

Zorgverzekering
Aanvullende verzekering
Huisarts
Tandarts
Zorgtoeslag
Fysio

Slide 20 - Question de remorquage

wettelijk verplicht deel van de zorgverzekering voor onder andere huisarts, ziekenhuis en medicijnen
een bijdrage van de overheid in de premiekosten van de zorgverzekering voor mensen met lagere inkomens
verzekering die de kosten vergoedt van medische zorg
basisverzekering
zorgtoeslag
zorgverzekering

Slide 21 - Question de remorquage

Op een spaarrekening ontvang je 5% enkelvoudige rente per jaar.
Het spaarbedrag is €1000. Hoeveel is de rente na 2 jaar?

Slide 22 - Question ouverte

Tim sluit voor zijn vakantie een reisverzekering af. De premie van de reisverzekering is €30 Daar komt nog € 5 bij voor poliskosten. Over het totaal wordt 21% assurantiebelasting in rekening gebracht.
Bereken de totale verzekeringskosten voor de reisverzekering van Kees

Slide 23 - Question ouverte

Simone verzekert de inboedel van haar huis voor € 30.000. De jaarlijkse premie bedraagt € 2 per € 1.000 verzekerd bedrag.

Slide 24 - Question ouverte

Samenvattingsopdracht 
Zie classroom!

Slide 25 - Diapositive