2.5 Lenen en Betalen

3 VMBO-T
2.5 Lenen en betalen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

3 VMBO-T
2.5 Lenen en betalen

Slide 1 - Diapositive

Vragers en aanbieders van geld:
Spaarders en leners heb je onder: 
- Consumenten
- Producenten
- Overheid

Spaarders zijn aanbieders van geld. ( kredietverstrekkers)
Leners zijn vragers naar geld.  ( Kredietnemers)

Banken zijn dus bemiddelaars tussen vragers en aanbieders van geld. 

Slide 2 - Diapositive

Lenen

Lenen is het geld van een ander gebruiken. Als je geld tekort komt, kun je geld lenen.
Je moet het geld dat je leent terugbetalen. Je noemt dat aflossen.



Slide 3 - Diapositive

Wanneer wordt lenen aantrekkelijker?
Als je denkt dat je in de toekomst meer gaat verdienen, maakt dat lenen aantrekkelijk.  ( HOGERE INKOMSTEN)

Ook het vooruitzicht op inflatie maakt lenen aantrekkelijker: hoe eerder je iets koopt, des te lager de prijs. ( INFLATIE)

Slide 4 - Diapositive

Persoonlijke lening
  • Vast bedrag
  • Terugbetalen in vaste gelijke termijnen

Slide 5 - Diapositive

Persoonlijke lening

termijnbedrag x aantal maanden = totale kosten


totale kosten - lening = kredietkosten



Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Kredietkosten: rekenvraag
Je leent €4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van €130,-. Wat betaal je aan kredietkosten? 

Totale kosten 3 x 12 x €130  = €4.680
Leenbedrag                                = €4.000
----------------------------------------   - 
Kredietkosten                            =€      680

Slide 8 - Diapositive

Opdracht
Je leent voor een nieuwe auto € 15000,-. 
Je betaalt deze in 36 maanden terug. Het maandtermijn is € 484,-.
Wat zijn de rentekosten van deze lening?

Slide 9 - Diapositive

Uitwerking
Je betaalt 36 maanden lang € 484,- per maand terug.
Je betaalt dus 36 x € 484,- = 
€ 17424,-.
De rentekosten van deze lening is dus € 17424,- - € 15000,- = 
€ 2424,-

Slide 10 - Diapositive

Opgave 




Voor de aanschaf van een tweedehands sportauto sluit je een persoonlijke lening af. Je leent €25.000 met de looptijd van drie jaar.
a). Bereken de kredietkosten van deze lening.

b) Welk bedrag had je bespaard als je voor twee jaar had gekozen?



Slide 11 - Diapositive

a. Kredietkosten = (aantal maanden x maandbedrag) - lening
Kredietkosten = (36 x € 771,62= 27.778,32) - € 25.000 = € 2.778,32

b Kredietkosten = (24 x €1.119= 26.856) - € 25.000 = € 1.856,00
€2.778,32 - € 1.856,00 = € 922,32 hadden ze bespaard.

Slide 12 - Diapositive

Begrippen bij lenen

Effectieve rente = rente inclusief de bijkomende kosten van een lening
Termijn= Het bedrag dat iemand regelmatig moet betalen. ( leendeel van de aflossing + rente/kosten)
Krediet= Geldlening

Slide 13 - Diapositive


Wat is GEEN leenmotief?
A
Lenen voor een huis
B
Lenen voor een plotselinge dure reparatie aan de auto
C
Lenen voor een nieuwe caravan
D
Lenen vanwege de lage rente

Slide 14 - Quiz

Het verschil tussen
sparen en lenen is ......
A
Sparen geld kost
B
Lenen geld kost
C
Bij sparen geef je geld uit, bij lenen niet.
D
Bij lenen los je niets af, bij sparen wel.

Slide 15 - Quiz

Ander woord voor lenen
A
aflossing
B
krediet
C
termijn

Slide 16 - Quiz

Als je geld leent voor de aanschaf van duurzame consumptiegoederen spreek je van een ..
A
Hypothecaire lening
B
Persoonlijke lening
C
Consumptieve lening
D
Doorlopend krediet

Slide 17 - Quiz

De effectieve rente is hoger dan de rente
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Het aanbod van geld wordt geleverd door ...
A
de banken
B
de bedrijven
C
de leners
D
de spaarders

Slide 19 - Quiz

maken/ huiswerk paragraaf 2.5

Slide 20 - Diapositive