Nederlands Voegwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Het is een feestje om zelfstandig te lezen!

Huiswerk !

 week 45

9 november 2e lesuur 

Cursus 6: Paragraaf 1 en 2 online

Nederlands

1. Lezen
2. Taal creatief
3.  Grammatica & Spelling 

Woordsoorten 

Spel !

Wat zijn lidwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

1. De, het , een
2. Slimme, mooie, rode
3. Fiets, boek, volleybal
4. Lopen, werken, denken

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De man gaat met zijn nieuwe auto naar zijn werk

1. man
2. nieuwe
3. auto
4. werk

Voegwoord

Een voegwoord voegt (plakt) woorden of zinnen aan elkaar.

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, toen, want, maar, als.

welk woord is geen voegwoord?

1. maar
2. want
3. en
4. denken

Welk voegwoord hoort op de puntjes:

Ik heb mijn winterjas aan, .... het is koud.

1. want
2. omdat
3. zodat
4. waardoor

Vul het goede voegwoord in.

Zij eet een boterham, .... heeft eigenlijk geen honger.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord B: maar

Vul het goede voegwoord in.

Ik ga naar de dokter......ik heb last van mijn maag.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord C: want

Welk woord is geen voegwoord?

1. maar
2. want
3. en
4. denken

Antwoord D: denken.

Vul het goede voegwoord in.

Ik drink geen koffie, .... wel thee.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord B: maar.

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...

1. verbindt zinnen of woorden met elkaar.
2. verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
3. zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Wat is geen voegwoord?

1. omdat
2. terwijl
3. en
4. zo

Nieuw onderwerp 

Verwijswoorden

Naar een de-woord verwijs je met die of deze.

1. Goed
2. Fout

Naar het-woorden verwijs je met

1. Deze en dat
2. Dit en dat
3. Deze en die
4. Die en dat

Naar een HET-woord verwijs je met DAT

1. ja
2. nee

Bij het-woorden verwijs je met:

1. hij, hem, zijn
2. die, deze
3. het,zijn
4. zij/ze, haar

Naar een DE-woord verwijs je met DIT

1. ja
2. nee

Naar de-woorden verwijs je met...

1. het, dit, dat en zijn
2. ze, die of hun
3. hij, deze en zijn, zij, ze , die en haar

Naar de-woorden verwijs je met?

1. deze/die
2. dit/dat

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord en voegwoord is!

😒🙁😐🙂😃

Aan het werk!

 week 45

7 november 

4e lesuur 

Cursus 5

 Paragraaf 7 Mixopdrachten

 online