3/2 De omgeving A1

• NT2
• ISK

Voorstellen

• Ik ben .................................
• Ik kom uit .........................
• Ik woon in ........................
• Mijn hobby is....................

de straat

het fietspad

het kruispunt

het zebrapad

de rotonde

 het stoplicht

het verkeersbord

de lantaarnpaal

de fiets

de scooter

de auto

de vrachtwagen

de trein

woorden schrijven

woorden met -ei of -ij

Het alfabet: ken je een woorden met elke letter?

a b c d e

f g h i j k

l m n o p

q r s t u

v w x y z

Opdrachten maken

Voorzetsels

VOORZETSELS

Voorzetsels

• in: Ik zit in de klas.
• op: Ik ga op de fiets.
• met: Hasan gaat met de trein.
• naar: Wij gaan naar de bibliotheek.
• over: Zij praat over een feest.
• aan: Ik vertel iets aan de dokter.
• uit: Anna doet haar jas uit. Ik loopt uit de klas.

zinnen maken

• Ik ga met de bus.
• Ik ga met de trein.
• Ik ga op de fiets. 
• Ik ga op de scooter.

• Ik ga met de bus naar school.
• Ik ga op de fiets naar de bibliotheek.
• Ik ga......................naar...........................

maak de zin af:

• Ik ga......................naar...........................