14/10 Regelmatige (zwakke) werkwoorden in de verleden tijd.

Regelmatige werkwoorden in de verleden tijd.
oefeningen
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden in de verleden tijd.
oefeningen

Slide 1 - Diapositive

Vroeger en nu
Vroeger                                   Nu
Het verleden

Ik heb gedanst.                     Ik dans.
Ik danste.

Slide 2 - Diapositive

regel
Haal van het werkwoord -en af.
Zit de laatste letter in softketchup?



Slide 3 - Diapositive

Ja 

+ T
Ik heb gefietst.

+ TE(N)
Ik fietste
Wij fietsten
Nee


+ D
               Ik heb in Spanje gewoond.


+ DE(N)
Ik woonde
Wij woonden

Slide 4 - Diapositive

tegenwoordige tijd (= nu)
verleden tijd 
(= vroeger)
komen
slapen
gezien
spreken
gekocht
geroepen
eten
bewegen
schrijven
gedronken
geslapen

Slide 5 - Question de remorquage

vroeger = verleden tijd
nu =tegenwoordige tijd
jij was
wij hadden
jij werkte
zij luisterde
hij reisde
hij is
hij vindt
wij geven
jullie praten
wij praatten
hij tekent

Slide 6 - Question de remorquage

Voltooid deelwoord 
geen voltooid deelwoord
is  verlopen
heeft geslapen
slapen
werd gedaan
doen
schrijven

Slide 7 - Question de remorquage

In welke tijd staan de zinnen?



1. Ik heb lekker geslapen.

2. De kinderen moeten weer naar school.

3. De man wilde naar huis gaan.
voltooide tijd - gedaan
verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 8 - Question de remorquage

Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Wij liepen door de stad.
Zij hebben een feest.
De moeder dacht na.
De baby huilt altijd.
De hond lag op de bank.
De koning zwaaide naar mij.

Slide 9 - Question de remorquage

tegenwoordige tijd

verleden tijd
voltooide tijd

loopt
gebruikt
maakte
rende
gekookt
schrijft
gespeeld
breekt
dansde
verteld

Slide 10 - Question de remorquage

verleden tijd






sterke en zwakke werkwoorden

Slide 11 - Diapositive

Ja 

+ T
Ik heb gefietst.

+ TE(N)
Ik fietste
Wij fietsten
Nee


+ D
               Ik heb in Spanje gewoond.


+ DE(N)
Ik woonde
Wij woonden

Slide 12 - Diapositive

Ik
Hij
Wij
Het werkwoord: tekenen
de tegenwoordige tijd
de verleden tijd
teken
tekent
tekenen
tekende
tekende
tekenden

Slide 13 - Question de remorquage

Ik
Hij
Wij
Het werkwoord: pakken
de tegenwoordige tijd
de verleden tijd
pak
pakt
pakken
pakte
pakte
pakten

Slide 14 - Question de remorquage

dansen
A
hij danstte
B
hij danste
C
hij dansde
D
hij dansten

Slide 15 - Quiz

maken
A
hij maakde
B
hij makte
C
hij maakten
D
hij maakte

Slide 16 - Quiz

praten
A
hij praate
B
hij praatte
C
hij prate
D
hij praatten

Slide 17 - Quiz

snappen
A
hij snapte
B
hij snapten
C
hij snapde
D
hij snaptte

Slide 18 - Quiz

werken
A
hij werkde
B
hij werkten
C
hij werktte
D
hij werkte

Slide 19 - Quiz

halen
A
wij halden
B
wij haalten
C
wij haalden
D
wij halten

Slide 20 - Quiz

menen
A
wij menden
B
wij meenden
C
wij meenten
D
wij meende

Slide 21 - Quiz

spelen.
o.v.t : Wij ......

Slide 22 - Question ouverte

studeren
o.v.t : Hij ......

Slide 23 - Question ouverte

wonen
o.v.t : Ik ......

Slide 24 - Question ouverte


Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage