2HV la météo

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Objectif leçon

• je  kan praten over het weer

Rol A

Tu as passé de bonnes vacances?

Tu as été où? 

Avec qui? 

Il a fait beau? 

rol B

Oui, c'était super

j

prends ton cahier

Om te vragen ....

1. hoe het weer is = quel temps fait-il?  il fait beau?

2. Hoe het weer was = quel temps il a fait?   il a fait beau? 

Uitdrukkingen met :  

 Il fait.......

verleden tijd:

il a fait......

il fait chaud = het is warm                      in de verleden tijd, zeg je : Il a fait

il fait froid     = het is koud

il fait beau  = het is mooi weer

il fait bon     = het is goed weer

il fait mauvais  = het is slecht weer

Il fait vingt degrés  = het is 20 graden

Il fait moins 5 degrés  = het is min 5

Uitdrukkingen met : il y a

• Il y a eu du vent = het waait
• il y a du soleil = het is zonnig
• il y a des nuages = het is bewolkt
• il y a du brouillard = het is mistig
• il y a un orage = er is een onweersbui
• il y a une tempête = het stormt

Quel temps fait il?

1. Il fait chaud
2. Il fait beau
3. Il fait froid
4. Il y a du vent

Quel temps fait-il?

1. Il fait mauvais
2. Il pleut
3. Il grêle
4. Il fait beau

Quel temps fait- il?

Quel temps fait- il?

Quel temps fait-il?

Quel temps fait-il?

Quel temps fait il?

Quel temps fait- il aujourd'hui ?

kijk naar de video en beantwoord
de vraag: quel temps fait-il à Toulouse?

Even samenvatten: 

• Om de vraag te stellen wat voor weer het is zeg ik :..........................
• Ik noteer in mijn schrift de uitdrukkingen met: 

il fait

il y a

il + ww

• Ik leer deze uitdrukkingen n-f en f-n    (deze zijn niet in je wb)

Objectifs

Faire:

Ex. 3+6+7+10