Wohnen - Kapitel 7

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wohnen

Lernziele

- We doen een spreekopdracht

- We doen een oefening met de woorden

- We doen een quiz

F- Sprechen - Seite 50

Aufgabe 30,31, 32,34

Sprechen- Seite 52

Sprechen : Wie sieht dein Zimmer/ dein Haus aus?

Seite 60 : die Lernliste

Bestudeer de woorden en probeer zoveel mogelijk woorden te onthouden!

Waar kun je NIET wonen?

1. in einem Bauernhof.
2. in einen Haus.
3. in einer Wohnung.
4. in einem Schrank.

Wat is GEEN kleur?

1. blau
2. klein
3. rot
4. schwarz

Wat is GEEN beschrijving voor je kamer?

1. dunkel
2. hell
3. stehen
4. klein

Welke ruimte bevindt zich NIET in een huis?

1. das Badezimmer
2. die Küche
3. die Toilette
4. der Garten

Wat staat er NIET in een woonkamer?

1. der Tisch
2. der Balkon
3. der Sessel
4. der Fernseher

Wat is GEEN voltooid deelwoord?

1. gefunden
2. hören
3. beschrieben
4. gelesen

de televisie =

1. die Fernseher
2. der Fernseher
3. das Fernseher

Wat is het tegenovergestelde van "hell" ?

1. Himmel
2. Luft
3. blau
4. dunkel

thuis =

1. nach Haus
2. zu Hause
3. zu Haus
4. nach Hause

het raam =

1. das Rahm
2. die Wand
3. der Fenster
4. das Fenster