Paragraaf 3.3: Adolf Hitler aan de macht DEEL 1

Hoe beïnvloedde Colijns aanpassingspolitiek de werkgelegenheid?
A
Meer sociale uitkeringen werden geïntroduceerd.
B
De economie groeide explosief in deze periode.
C
Werkloosheid nam toe door bezuinigingen.
D
Er waren massale stakingen en protesten.
1 / 24
suivant
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoe beïnvloedde Colijns aanpassingspolitiek de werkgelegenheid?
A
Meer sociale uitkeringen werden geïntroduceerd.
B
De economie groeide explosief in deze periode.
C
Werkloosheid nam toe door bezuinigingen.
D
Er waren massale stakingen en protesten.

Slide 1 - Quiz

Hoe droeg de politieke cultuur bij aan afwezigheid van steun aan extremistische ideologieën?
A
Communistische partijen hadden veel invloed.
B
Er was een sterke traditie van democratie.
C
De bevolking was massaal pro-fascistisch.
D
Er waren geen politieke partijen in Nederland.

Slide 2 - Quiz

Wat is een kenmerk van het fascisme?
A
Gelijkheid voor alle burgers
B
Sterke nadruk op nationalisme
C
Vrije pers en meningsuiting
D
Democratische besluitvorming

Slide 3 - Quiz

Welk land was het eerste fascistische land?
A
Italië
B
Frankrijk
C
Spanje
D
Duitsland

Slide 4 - Quiz

3.3: Adolf Hitler aan de macht
Met een nieuwe ideologie, het nationaalsocialisme, komt Hitler aan de macht. Hij vormt Duitsland om naar een dictatuur waar geen ruimte is voor tegenstanders of Untermenschen. Met appeasement proberen Engeland en Frankrijk een nieuwe oorlog met Duitsland te voorkomen.

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen 3.3 (1)
3.3A: Je kunt verklaren wat de oorzaken zijn van de groeiende populariteit van het nationaalsocialisme in Duitsland aan het begin van de jaren ‘30.
3.3B: Je kunt verklaren wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen het fascisme en het nationaalsocialisme.
3.3C: Je kunt uitleggen wat de rassenleer van het nationaalsocialisme inhield aan de hand van de termen Untermenschen en Übermenschen.
3.3D: Je kunt uitleggen hoe Duitsland onder Hitler een dictatuur werd.
3.3E: Je kunt het verband verklaren tussen gelijkschakeling, indoctrinatie en een totalitaire samenleving.

Slide 6 - Diapositive

Leerdoelen 3.3 (2)
3.3F: Je kunt de vijf belangrijkste nazi organisaties benoemen en uitleggen wat het verschil is tussen deze organisaties.

3.3G: Je weet hoe Untermenschen en (politieke) tegenstanders van de nazi’s werden aangepakt in nazi-Duitsland.
3.3H: Je kunt verklaren wat de wens van ‘lebensraum’ te maken heeft met nationalisme.
3.3I: Je kunt uitleggen hoe Engeland en Frankrijk middels de appeasement politiek een nieuwe oorlog met Duitsland probeerde te voorkomen. 
3.3J: Je bent in staat om te beargumenteren waarom je mogelijk wel of niet voor Hitler zou vallen wanneer je had geleefd in het Duitsland van de jaren ‘30.

Slide 7 - Diapositive

Groeiende populariteit
  • Democratie zorgde niet voor oplossing economische crisis, Duitsers keken steeds meer naar sterke leiders voor oplossen van problemen (zoals Hitler).
  • Hitler hield overal toespraken, werd populairder.
  • Foto: Goebbels, propagandaleider van Hitler
3.3A

Slide 8 - Diapositive

Nationaal-socialisme
De leer van zijn partij: Nationaalsocialisme
  • Sterke leider, geen democratie
  • Geweld om je doelen te bereiken
  • Extreem nationalisme
  • Duitsland moet weer een sterk leger krijgen
  • Antisemitisme: Haat tegen joden. Zij krijgen overal de schuld van.

3.3B

Slide 9 - Diapositive

Rassenleer
  • Idee dat je mensheid kunt indelen in rassen (afkomst),  ene ras is beter dan het andere.
  • Germanen: Arisch, Übermenschen
  • Untermenschen: Mensen die niet van Germanen afstamden. Ook mensen met een ziekte, psychiatrische patiënten, homo's.
  • Gevaarlijke Untermenschen: de joden. Zij zouden Duitse samenleving vernietigen.
  • (Maar veel joden hadden hoge posities op universiteiten, waaronder Einstein!)
3.3C

Slide 10 - Diapositive

Hitler wordt 'Führer'
  • Na verkiezingsoverwinningen in 1933 Rijkskanselier (leider)
  • Na Rijksdagbrand: Tijdelijk recht (voor Hitler) om wetten in te voeren zonder toestemming
  • Snel & effectief problemen oplossen
  • Afschaffen democratie; Duitsland werd een dictatuur
3.3D

Slide 11 - Diapositive

Totalitaire staat
  • Gelijkschakeling: alle maatregelen voor totalitaire samenleving
  • Nazi’s werden leiders, schoolboeken herschreven, censuur, boekverbranding.
  • Indoctrinatie: Zorgen dat burgers niets anders horen of zien dan bepaalde ideeën, zodat ze geloven dat deze waar zijn
3.3E

Slide 12 - Diapositive

Nazi organisaties
  • SA (1921): Knokploeg om vergaderingen NSDAP te bewaken. Sloegen tegenstanders in elkaar. 
  • SS (1925): Lijfwacht van Hitler en andere nazi’s. Elite organisatie, moesten persoonlijk trouw zweren aan Hitler.
  • Gestapo: Geheime politie van nazi’s die tegenstanders opspoorde en vermoorde.
3.3F

Slide 13 - Diapositive

Nazi organisaties
  • Hitlerjugend: Jeugdorganisatie, alle Duitse jongens vanaf 10 jaar moesten hier lid van zijn. Voorbereid op het leven van een soldaat, bevel is bevel.
  • Bund Deutscher Mädel: Meisjes tussen 10-18 jaar, leerden hoe ze huisvrouw moesten zijn.
3.3F

Slide 14 - Diapositive

"De hele Duitse natie heeft ons de verantwoordelijkheid gegeven om te zorgen voor hun toekomst. Wij zijn niet slechts een partij, maar de vertegenwoordigers van een volk dat door verraad en economische ondergang is getroffen. Het is onze plicht om de strijd aan te gaan tegen degenen die ons land hebben geschaad en ons de weg naar een sterke en verenigde natie te tonen. De tijd vraagt om sterke, beslissende leiders die de wil van het volk vertegenwoordigen." - Hitler, Neurenberg, 1934

Welke factoren worden genoemd die hebben bijgedragen aan de groeiende populariteit van Hitler?

Slide 15 - Question ouverte

Welke sociale en economische factoren droegen bij aan de populariteit van het nationaalsocialisme in de vroege jaren '30?

Slide 16 - Question ouverte

Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen fascisme en nationaalsocialisme?

Slide 17 - Question ouverte

Leg uit waarom de afbeelding een uitwerking is van de rassenleer (wat het ermee te maken heeft).

Slide 18 - Question ouverte

Hoe dragen gelijkschakeling en indoctrinatie bij aan een totalitaire samenleving?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is een belangrijk verschil tussen fascisme en nationaalsocialisme?
A
Rassenideologie
B
Militaristisch
C
Anti-communistisch
D
Streven naar eenheidsstaat

Slide 20 - Quiz

Welke gebeurtenis hielp Hitler bij het vestigen van een dictatuur?
A
De annexatie van Oostenrijk
B
De oprichting van de Weimarrepubliek
C
De verkiezingen van 1932
D
De Rijkstagbrand

Slide 21 - Quiz

In welk jaar kwam Hitler aan de macht?
A
1923
B
1933
C
1945
D
1929

Slide 22 - Quiz

Wat betekent de term 'Übermensch'?
A
Een persoon met lagere sociale status
B
Een ideaal Arisch individu dat superieur is aan andere rassen
C
Een lid van de communistische partij
D
Iemand die onderdrukt wordt door de staat

Slide 23 - Quiz

Welke organisatie vormde de geheime politie van de nazi?
A
Gestapo
B
Hitlerjugend
C
Wehrmacht
D
SS

Slide 24 - Quiz