Spaans 2020 Unidad 2a

Unidad 2 El lugar donde vivo
El lugar donde (yo) vivo. = De  plaats/plek  waar ik woon.

Vertellen waar je vandaan komt/woont.

Vertellen wat er  wel/niet   in je dorp of stad is. 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Unidad 2 El lugar donde vivo
El lugar donde (yo) vivo. = De  plaats/plek  waar ik woon.

Vertellen waar je vandaan komt/woont.

Vertellen wat er  wel/niet   in je dorp of stad is. 

Slide 1 - Diapositive

Nuria y Paco
In dit hoofdstuk vertelt Nuria over haar woonplaats Málaga en Paco over zijn woonplaats Salamanca
Lees deze verhaaltjes goed en zorg dat je alles begrijpt. 
Aan het eind van het hoofdstuk moet jij zelf ook iets over 
jouw woonplaats kunnen vertellen. 
Op de volgende dia's alvast een paar woorden die we gaan tegenkomen. 

Slide 2 - Diapositive


una ciudad
un pueblo
un museo
un parque
una plaza
una iglesia
una tienda
un barrio

een stad
een dorp
een museum
een park
een plein
een kerk
een winkel
een wijk

Slide 3 - Diapositive

een stad
A
una ciudad
B
un museo
C
un parque
D
una plaza

Slide 4 - Quiz

een kerk
A
una ciudad
B
una tienda
C
una iglesia
D
un parque

Slide 5 - Quiz

een dorp
A
una tienda
B
una ciudad
C
un pueblo
D
una plaza

Slide 6 - Quiz

een plein
A
un pueblo
B
una plaza
C
una iglesia
D
una ciudad

Slide 7 - Quiz

een wijk
A
una plaza
B
un pueblo
C
una ciudad
D
un barrio

Slide 8 - Quiz

de haven
A
el supermercado
B
el aeropuerto
C
el puerto
D
el restaurante

Slide 9 - Quiz

de markt
A
el supermercado
B
un bar
C
un restaurante
D
el mercado

Slide 10 - Quiz

mijn huis
A
mi casa
B
tu casa
C
su casa
D
nuestra casa

Slide 11 - Quiz

interesante
impresionante
grande
pequeño/a
bonito/a
feo/a
barato/a
mucho/a
poco/a
interessant
indrukwekkend
groot
klein
mooi 
lelijk
goedkoop
veel
weinig

Slide 12 - Diapositive

palabras cortas

el/la
un/una
y
de
en
hay
también
korte woorden

de, het
een
en
van, uit
in, aan, op
er is / er zijn
ook

Slide 13 - Diapositive

las palabras que faltan
de woorden die ontbreken

centrum = centro
stad= ciudad
supermarkt = supermercado
winkels = tiendas

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Hola, soy Nuria.

Vivo en Málaga.

Málaga es una ciudad histórica
tiene museos interesantes.





Waar woont Nuria?

Wat is Málaga voor een stad?

Wat heeft Málaga? 

Slide 16 - Diapositive

En el centro de la ciudad 
hay una iglesia antigua, 
hay parques bonitos 
hay un palacio histórico. 

También  hay plazas pequeñas y 
una catedral impresionante. 
Wat is er in het centrum 
van de stad?




Wat is er ook  in het centrum?

Slide 17 - Diapositive

El puerto de Málaga se llama Muelle Uno.
En el puerto hay tiendas y muchos bares y restaurantes.

Nosotros vivimos en un barrio pequeño.
No hay un supermercado cerca de mi casa. 
Hoe heet de haven?

Wat is daar allemaal?

Woont Nuria met haar familie in een grote wijk?

Wat is er niet  bij haar in de buurt?

Slide 18 - Diapositive

Y tú?

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Hola, me llamo Paco.
Soy de Villares de la Reina, un pueblo pequeño. 

En este momento estudio y vivo en Salamanca.
Salamanca  está  en el oeste de España.
Es una ciudad fantástica.

  1. Waar komt Paco vandaan?
  2. Waar woont Paco? 
  3. Wat doet hij daar?
  4. In welk deel van Spanje  ligt  Salamanca?
  5. Wat vindt Paco van de stad Salamanca?

Slide 21 - Diapositive


La Plaza Mayor está en el centro. Es una plaza grande, bonita y famosa. 

Los bares están en la Plaza Mayor. Aquí los turistas beben café con leche. 

Wat is het Plaza Mayor voor een plein?

Wat vind je aan het Plaza Mayor? 

Wat drinken de toeristen?

Slide 22 - Diapositive


Vivo en la Calle Quinta. 

Es una calle tranquila. 

Y tú, de dónde eres? 

In welke straat woont Paco?

Is het een rumoerige straat?

Wat vraagt Paco?

Wat zou je kunnen antwoorden?

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

bonito
moderno
barato
tranquilo
ancho
mucho
pequeño
interesante
grande
feo (lelijk)
antiguo
caro (duur)
ruidoso (lawaaierig)
estrecho (smal)
poco 
grande
aburrido (saai)
pequeño

Slide 25 - Diapositive

mooi
A
interesante
B
grande
C
bonito
D
pequeño

Slide 26 - Quiz

saai
A
interesante
B
inteligente
C
simpático
D
aburrido

Slide 27 - Quiz

breed, ruim
A
ancho
B
bonito
C
tranquilo
D
pequeño

Slide 28 - Quiz

een mooie stad
A
un pueblo bonito
B
una ciudad bonita
C
un barrio pequeño
D
un país grande

Slide 29 - Quiz

een oude kerk
A
plazas pequeñas
B
parques bonitos
C
un palacio histórico
D
una iglesia antigua

Slide 30 - Quiz

een smalle straat
A
una plaza pequeña
B
una tienda cara
C
una calle estrecha
D
una iglesia antigua

Slide 31 - Quiz

de winkels
A
los museos
B
las plazas
C
los parques
D
las tiendas

Slide 32 - Quiz

de stad
A
el centro
B
la ciudad
C
el pueblo
D
el país

Slide 33 - Quiz

de wijk
A
el centro
B
el barrio
C
el pueblo
D
la ciudad

Slide 34 - Quiz

hay un castillo

hay dos iglesias

hay muchas tiendas

hay pocos bares
er is een kasteel

er zijn 2 kerken

er zijn veel winkels

er zijn weinig bars 

Slide 35 - Diapositive

un pueblo bonito

mercados bonitos

una iglesia bonita

tiendas bonitas
een mooi dorp

mooie markten

een mooie kerk

mooie winkels

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

online oefeningen
Op de volgende dia vind je 

een link naar online oefeningen 

op Wikiwijs

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Lien

TODO ME PARECE BONITO
Op de volgende dia vind je een video met ondertiteling 
van het liedje 
TODO ME PARECE BONITO
(alles lijkt me mooi)
Let in de video op het gebruik van  bonito  en  bonit

Op de dia daarna vind je ook de Nederlandse vertaling.

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Vidéo