Fictie 1 les 6 H8 Fictie of non-fictie

1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welkom 
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je lesboek, schrift en etui.
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 3 - Diapositive

Vandaag


Stil lezen
Nakijken huiswerk
Uitleg Engelse werkwoorden
In tweetallen aan de slag met theorie en opdrachten

Slide 4 - Diapositive

Stil lezen
timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Te behandelen Kern P1
Taalverzorging
H27 Persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd
H28 Voltooid en onvoltooid deelwoord
H29 Onregelmatige en Engelse werkwoorden
H12, 13 en 14

Fictie
H8, 9, 23, 24, 38 en 39



Slide 6 - Diapositive

Lesdoelen 

Ik kan uitleggen wat fictie is. 

Ik kan uitleggen wat non-fictie is en voorbeelden noemen van realistische en niet-realistische fictie. 

Slide 7 - Diapositive

Herhaling vorige les

Engelse werkwoorden
Hoe zit het ook alweer?

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

!

Slide 10 - Diapositive

PV TT

Slide 11 - Diapositive

PV TT

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

PV VT

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive


Afspraak

Als het kan:
schrijven volgens de Nederlandse spellingregels (als een zwak werkwoord)

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 17 - Diapositive

Vergelijk 'werken' en 'relaxen' hieronder. Je vervoegt de werkwoorden op dezelfde wijze. 
Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 18 - Diapositive


GRILLEN / STRESSEN
(aangepaste) stam / ik-vorm: gril / stres
Hij grilt (enkelvoud tt)
Wij stresten (meervoud vt)
Zij hebben gestrest (voltooid deelwoord)
Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands
Als je de werkwoorden in het Nederlands uitspreekt!

Slide 19 - Diapositive

GRILLEN / STRESSEN - stam: gril / stres

Ik gril / stres. PV TT EV
Hij grilt / strest. PV TT EV
Wij grillen / stressen. PV TT MV
Ik grilde / streste. PV VT EV
Hij grilde / streste. PV VT EV
Wij grilden / stresten. PV VT MV
Wij hebben gegrild / gestrest. VD

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 20 - Diapositive

DOWNLOADEN - stam download

Ik download veel muziek. PV TT EV
Hij downloadt veel muziek. PV TT EV
Wij downloaden veel muziek. PV TT MV
Ik downloadde veel muziek. PV VT EV
Hij downloadde veel muziek. PV VT EV
Wij downloadden veel muziek. PV VT MV
Wij hebben veel muziek gedownload. VD

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 21 - Diapositive

SMASHEN - stam smash

Ik smash de bal. PV TT EV
Hij smasht de bal. PV TT EV
Wij smashten de bal. PV TT MV
Ik smashte de bal. PV VT EV
Hij smashte de bal. PV VT EV
Wij smashten de bal. PV VT MV
Wij hebben de bal gesmasht. VD

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 22 - Diapositive


GOOGELEN / TACKELEN
(aangepaste) stam / ik-vorm: googel / tackel

Hij googelt (enkelvoud tt)
Wij tackelden (meervoud vt)
Zij hebben getackeld (voltooid deelwoord)
Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 23 - Diapositive


ALS JE HET WERKWOORD IN HET ENGELS UITSPREEKT, DAN BEHOUD JE DE DUBBELE MEDEKLINKER NA DE STAM:

PASSEN / APPEN (deze werkwoorden spreek je op zijn Engels uit)
(aangepaste) stam / ik-vorm: pass / app (dubbel 's en 'p')

Hij passt de bal (enkelvoud tt)
Wij appten de leraar (meervoud vt)
Zij hebben hem geappt (voltooid deelwoord)
Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands
Let op: uitzondering


Als je de werkwoorden in het Engels uitspreekt!

Slide 24 - Diapositive

Let op!

Als een werkwoord in het Engels op een 'e' eindigt, dan gebruik je bij de vervoeging als stam het hele Engelse werkwoord. 
Bijvoorbeeld bij 'managen' (stam: manage) schrijf je: ik manage 
Zo voorkom je dat je onuitspreekbare woorden krijgt als 'ik manag'.

Hetzelfde geldt voor werkwoorden als saven, deleten, timen, racen. 

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

TIMEN - stam: time

Ik time mijn tijd. PV TT EV
Hij timet zijn tijd. PV TT EV
Wij timen onze tijd. PV TT MV
Ik timede mijn tijd. PV VT EV
Hij timede zijn tijd. PV VT EV
Wij timeden onze tijd. PV VT MV
Wij hebben onze tijd getimed. VD

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 27 - Diapositive

RACEN - stam: race

Ik race in quads. PV TT EV
Hij racet in quads. PV TT EV
Wij racen in quads. PV TT MV
Ik racete in quads. PV VT EV
Hij racete in quads. PV VT EV
Wij raceten in quads. PV VT MV
Wij hebben in de quad geracet. VD

Spelling Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 28 - Diapositive

Huiswerk nakijken
H29 opdr. 8 t/m 10

Slide 29 - Diapositive

De lessen fictie

Slide 30 - Diapositive

Waarom denken jullie dat lezen belangrijk is?

Slide 31 - Question ouverte

Waarom is lezen belangrijk
Algemene vaardigheden

  • Het lezen van een boek kan je leren om te blijven concentreren en je niet af te laten leiden. Daarmee leer je de vaardigheid om je langer achter elkaar te concentreren. 
  • Onbewust vergroot je je woordenschat. Daarnaast leer je hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden; je hoeft alleen te onthouden wat belangrijk is voor het verhaal en niet welke kleur jas een personage draag. 

Maar er is meer.........

Slide 32 - Diapositive

Waar is lezen nog meer goed voor
Je leert jezelf beter kennen!

Als lezer verplaats je je in een ander. Als een personage boos of verdrietig is, ervaar je die emotie ook als lezer en kan je die herkennen als je ze zelf voelt. 

Door de kennismaking met situaties en werelden die je nog niet kent, ontdek je hoe het leven er in andere omstandigheden uit kan zien. Je leert bijvoorbeeld hoe het is om een in andere cultuur te leven. 

De pubertijd is dé levensfase waarin jij op zoek gaat naar je eigen identiteit. Wie ben ik? Wie ben jij? Je onderscheidt je en ontdekt wat wel en niet bij je past. Hoe ga je ermee om als je je anders voelt dan er van je verwacht wordt? Op wie word je verliefd en op wie niet? Wie kun je in vertrouwen nemen? Is er iets mis met je als je je niet op je gemak voelt in een bepaalde groep? Dit zijn onderwerpen waar veel jeugdboeken over gaan. Ze zorgen voor herkenning en helpen je bij het vinden van antwoorden op de vragen waar je mee zit.

Slide 33 - Diapositive

Fictie
Een voorbeeld van een niet-realistische fictie is een fantasyroman, waarin nietbestaande wezens voorkomen.

Slide 34 - Diapositive

Non-fictie

Tegenover fictie staat non-fictie. Dit zijn niet-verzonnen teksten zoals een nieuwsbericht of een geschiedenisboek. 

Ze hebben als doel je te informeren.

Slide 35 - Diapositive

Fictie en non-fictie
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.

Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 36 - Diapositive

Fictie of non-fictie?

Slide 37 - Diapositive

Fictie of non-fictie?
Fictie of non-fictie?

Slide 38 - Diapositive


A
fictie
B
non-fictie

Slide 39 - Quiz


A
fictie
B
non-fictie

Slide 40 - Quiz


A
fictie
B
non-fictie

Slide 41 - Quiz

fictie of non-fictie
A
fictie
B
non-fictie

Slide 42 - Quiz

Fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 43 - Quiz


Wat is dit?
timer
0:10
A
fictie
B
non-fictie

Slide 44 - Quiz

Vormen van fictie zijn:
timer
0:10
A
Strips, gedichten, korte verhalen, series, films, musicals
B
Kookboeken, reisgidsen, informatiefolders
C
Kranten, tijdschriften, posters

Slide 45 - Quiz

Voorbeelden van non-fictie zijn:

A
Schoolboeken / krantenartikelen
B
De musical 'Cats'
C
Sprookjes / stripverhalen
D
Boeken van Carry Slee

Slide 46 - Quiz

Leg uit wat fictie is en noem een voorbeeld.

Slide 47 - Question ouverte

Leg uit wat non-fictie is en noem twee voorbeelden van realistische en niet-realistische fictie.

Slide 48 - Question ouverte

Huiswerk voor de volgende les
Noteer in je agenda:

Maken H8 blz 35 opdracht 1, 2, 3 en 5 
(4 mag je overslaan)

Slide 49 - Diapositive

Aan de slag
Maak je huiswerk.

Je mag samenwerken met je buurman of buurvrouw, maar praat zachtjes. 

Slide 50 - Diapositive


Is de opdracht duidelijk?

Slide 51 - Diapositive

Volgende les

We gaan verder met fictie

Slide 52 - Diapositive

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik weet het verschil tussen fictie en non-fictie en weet wanneer iets realistische of onrealistische fictie is. 

Slide 53 - Diapositive

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 54 - Diapositive

Fijne dag

Slide 55 - Diapositive