7/2-regel, herhaling keuzevoorzetsels

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen
an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen

Slide 2 - Question de remorquage

Welke naamval volgt na het voorzetsel?

Ich hänge das Bild an die Wand.
A
1e naamval = HIJ = onderwerp
B
3e naamval = is er al (wo)
C
4e naamval = is er nog niet (wohin)

Slide 3 - Quiz

Welke naamval volgt na het voorzetsel?

Der Zoo ist neben dem Supermarkt.
A
4e naamval = is er nog niet (wohin)
B
3e naamval = is er al (wo)
C
1e naamval = HIJ = onderwerp

Slide 4 - Quiz

Welke naamval volgt na het voorzetsel?

Ich setzte mich auf den Stuhl.
A
4e naamval = is er nog niet (wohin)
B
3e naamval = is er al (wo)
C
1e naamval = HIJ = onderwerp

Slide 5 - Quiz

Welke naamval volgt na het voorzetsel?

Ich lege mein Handy auf den Tisch.
A
1e naamval = HIJ = onderwerp
B
3e naamval = is er al (wo)
C
4e naamval = is er nog niet (wohin)

Slide 6 - Quiz

Grammatik

7/2 regel

Slide 7 - Diapositive

7/2-regel
rfeed
edde
Deze 7/2 regel gebruik je als je geen antwoord krijgt op de vragen wo, wann, wohin. Dat is het geval als dingen niet letterlijk bedoeld zijn, zoals "ik ben trots op mijn fiets"

* 7 voorzetsels: an, hinter, neben, unter, vor, zwischen --> 3e naamval
* 2 voorzetsels: auf/über --> 4e naamval


an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
aan, op, bij, naar
op
achter
naast
in, naar
over, boven
onder
voor
tussen

Slide 8 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:

Ich reagiere auf d.. Frage


A
die (1e)
B
der(3e)
C
die (4e)

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm in:

Das kleine Kind hängt sehr an sein.. Mutter.



A
seine (1e)
B
seiner (3e)
C
seine (4e)

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in:

Du wartest auf d.. Bus.


A
der (1e)
B
dem(3e)
C
den (4e)

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm in:

Wir reden über (jou)


A
du (1e)
B
dir (3e)
C
dich (4e)

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Ich kann mich nicht entscheiden zwischen d.. Kuchen und d.. Torte.


A
der - die (1e)
B
dem - der (3e)
C
den - die (4e)

Slide 13 - Quiz

 An die Arbeit

Freitag, 5. April 2024

Kapitel 7 ONLINE:
Paragraph C Aufgabe 7 + instapopdr. + 8 + 9



An die Arbeit!

Slide 14 - Diapositive