6.3 Europese Unie

Welkom 4GM
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Welkom 4GM

Slide 1 - Diapositive

Hersenkraker
  • Wat staat hier?
  • Hint: het is een getal 

Slide 2 - Diapositive

Hersenkraker
Als een kaart aan de ene kant een even getal toont, dan moet de achterkant blauw zijn.

--> Welke kaart(en) moeten we omdraaien om na te gaan of de bewering klopt?

Slide 3 - Diapositive

6.3 Europese Unie

Slide 4 - Diapositive

Kennisquiz EU 

Wat weet je al van de Europese Unie?

Ga naar LessonUp en vul de code in

Slide 5 - Diapositive

Hoeveel sterren staan er op de Europese vlag?
A
Geen
B
12
C
28
D
14

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Welke landen deden vanaf het begin mee aan de Europese Samenwerking?
A
België, Nederland , Luxemburg, Sovjet-Unie
B
België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk
C
België, Nederland, Luxemburg, West-Duitsland, Frankrijk, Italië
D
Canada, de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Vidéo

1951
1957
1992
EGKS
EU
EEG

Slide 10 - Question de remorquage

Er zijn nu 25 landen lid van de Europese Unie
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 11 - Quiz

de 28 lidstaten van de EU

Slide 12 - Diapositive

Tekst
EU-land
Geen EU-land
Colombia
Portugal
Marokko
Bulgarije
Estland
Zwitserland
Zweden
Pakistan

Slide 13 - Question de remorquage


Met de Euro kun je in
de hele EU betalen
(als regulier betaalmiddel)
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 14 - Quiz

In welke landen betaal je 
niet met de euro?
  • Denemarken
  • Zweden
  • Verenigd Koninkrijk
  • Hongarije
  • Polen
  • Tjechië
  • Bulgarije
  • Roemenië
  • Kroatië

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

De lidstaten van de ……………………………………………………. besloten dat ze wilden gaan samenwerken op vrijwel alle gebieden die meer dan één land aangaan, zoals bijvoorbeeld het bestrijden van criminaliteit en milieuvervuiling, of het makkelijker maken van internationale handel. In ……………………………………………………. werd daartoe de ……………………………………………………. opgericht. In 2015 had deze organisatie ……………………………………………………. lidstaten. Een aantal lidstaten heeft een gezamenlijke munt, de ……………………………………………………. . Deze is in ……………………………………………………. ingevoerd. 

Slide 17 - Diapositive

Hoe zit het bestuur van de EU in elkaar?
• In de ……………………………………………………. zitten alle ministers van alle lidstaten, maar niet allemaal tegelijk. Is er een probleem dat met justitie te maken heeft, dan komen alle ministers van Justitie naar de Raad. Is er een probleem met gezondheidszorg, dan komen de ministers die daarover gaan. Zij bespreken dan samen hoe het probleem opgelost kan worden. Ook moet de Raad nieuwe wetten goedkeuren of afkeuren.
• De ……………………………………………………. bestaat uit commissarissen. Elke lidstaat levert één commissaris. De Commissie zorgt voor de ……………………………………………………. van wetten en komt met ideeën voor nieuwe wetten.
• Het ……………………………………………………. wordt eens in de vijf jaar gekozen door de burgers van de lidstaten. Het Parlement beslist over de wetsvoorstellen en over de financiële uitgaven van de EU. Ook ……………………………………………………. het Parlement de Commissie.

Slide 18 - Diapositive

EU-wetten gelden in alle ……………………………………………………. . Als een EU-wet in strijd is met een wet in één van de lidstaten, dan moet die lidstaat haar wet aanpassen. Een EU-wet gaat altijd meerdere lidstaten aan. Onderwerpen die maar één land aangaan, regelt dat land zelf.
Volgens sommige mensen is de EU te machtig. Zij willen dat veranderen, bijvoorbeeld door de lidstaten weer meer dingen zelf te laten beslissen. Andere mensen vinden de EU juist niet machtig genoeg. In ……………………………………………………. was er een ……………………………………………………. dat met dit onderwerp te maken had. Moest de EU een grondwet krijgen, of niet? Die vraag werd aan de Europese burgers gesteld. In Nederland stemde de meerderheid ‘nee’. Toen is die grondwet er niet gekomen.

Slide 19 - Diapositive

Vraag
Welke gebeurtenis hoort bij deze afbeelding? 
A. De invoering van EEG
B. De Oprichting van de EGKS
C. De oprichting van de EU
D. Uitbreiding EEG
E. Uitbreiding EU

Slide 20 - Diapositive

Bij welke instelling is deze foto genomen?
A. De Europese Commissie
B. Europese Raad van Ministers
C. Europese Parlement
D. Europese hof van Justitie

Slide 21 - Diapositive

Welke bewering over Europese wetgeving is juist?
Europese wetgeving
A gaat boven de nationale wetgeving van lidstaten.
B is gericht op lidstaten die de euro hebben ingevoerd.
C is voor de lidstaten niet van betekenis.
D wordt opgesteld door het Europese Hof van Justitie

Slide 22 - Diapositive

Zes beweringen over de Europese samenwerking sinds de Tweede Wereldoorlog:
1 De angst voor een nieuwe wereldoorlog was één van de redenen voor
samenwerking in Europa.
2 De Europese Commissie vormt het dagelijks bestuur van Europa.
3 De Europese munt en het economisch beleid van de Europese Unie hebben
veel met elkaar te maken.
4 De Europese samenwerking vergemakkelijkt het handelsverkeer tussen de
lidstaten.
5 In alle landen van de Europese Unie wordt dezelfde munt als betaalmiddel
gebruikt.
6 Nederland was één van de grondleggers van de Europese samenwerking.

Slide 23 - Diapositive