13-2 pratiquer test futur & temps

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Programme
récapitulation
nakijken le bilan
voorbereiden toets

Le programme d'aujourd'hui:
  • la présentation
  • répéter & pratiquer le futur
  • répéter le temps
Le but: à la fin de ce cours:


  • Je sais comment utiliser le futur proche et le futur simple
  • Je connais comment parler du temps
  • Je suis prêt pour le test

Slide 3 - Diapositive

Qu'est-ce que nous avons
fait le dernier cours?

Slide 4 - Carte mentale

Le futur proche & simple

Slide 5 - Diapositive

Futur proche
Aller + infinitif (hele werkwoord) 

Vervoegingen avoir? 

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Le futur simple

Slide 8 - Diapositive

Futur simple
Infinitif + uitgangen.

Welke? 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

De onregelmatige werkwoorden
 avoir                       aur              zullen hebben
 être                         ser              zullen zijn
 aller                        ir                  zullen gaan
 faire                       fer                zullen doen/maken
 avoir                      aur                zullen hebben
 être                         ser                zullen zijn
 aller                         ir                   zullen gaan
 pouvoir                  pourr           zullen kunnen/ mogen
 vouloir                    voudr           zullen willen
 c venir à viendr zullen komen
 c voir à verr zullen zien
 c devoir à devr zullen moeten
doen, maken
 pouvoir à pourr zullen kunnen, mogen
 vouloir à voudr zullen willen
 venir à viendr zullen komen
 voir à verr zullen zien
 devoir à devr zullen moeten
De stam verandert!

Slide 11 - Diapositive

Le temps

Slide 12 - Diapositive

3 stappen
1) de termen
2) il fait / il y a / il + werkwoord
3) welke tijd --> passé composé/présent/futur (proche/simple)

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

termen
werkwoorden

vriezen
regenen 
sneeuwen 
zelfstand. nmw

de wind           de mist
de zon              de ijzel
de sneeuw      de regen    het onweer    de wolken       
           
bijvoegl. vnw 
mooi
slecht
23 graden 

Slide 15 - Diapositive

il + infinitif/ il y a / il fait/
1 ) Bij werkwoorden gebruik je il + het vervoegde werkwoord:

 het sneeuwt --> IL neige
het vriest --> IL gèle
het regent-> IL pleut

Slide 16 - Diapositive

il + infinitif/ il y a / il fait/
2) Bij zelfstandige naamwoorden gebruik je il y a

Er is wind --> il y a du vent
Het is bewolkt (er zijn wolken) --> il y a des nuages
Er is regen--> il y a de la pluie

(LET OP: ONBEKENDE HOEVEELHEID/GEEN LIDWOORD IN HET NEDERLANDS: DU(=de + le) /DE LA/DES)

Slide 17 - Diapositive

il + infinitif/ il y a / il fait/

3)  Bij bijvoeglijke naamwoorden (over het weer) gebruik je il fait

Het is mooi weer --> il fait  beau
Het is slecht weer --> il fait mauvais
Het is 23 graden --> il fait 23 degrés

LET OP: Bij het is wisselvallig --> Le temps est variable 

Slide 18 - Diapositive

Welke tijd gebruik je?
Het weer in het verleden (gisteren): passé composé
Het weer van vandaag: présent
Het weer dat komt (morgen): futur (proche/simple) 


Slide 19 - Diapositive

Le temps de hier (gisteren)
Het heeft geregend: il a plu
Er waren wolken: Il y a eu des nuages
Het was mooi weer (het is mooi weer geweest): il a fait beau

Slide 20 - Diapositive

Le temps d'aujourd'hui (vandaag)

Het heeft geregend: il a plu
Er waren wolken: Il y a eu des nuages
Het was mooi weer (het is mooi weer geweest): il a fait beau

Slide 21 - Diapositive

Hier (gisteren)

Het heeft geregend 
Il a plu


Er waren wolken/het was bewolkt
Il y a eu des nuages

Het was mooi weer
Il a fait beau 
Aujourd'hui  

Het regent

Il pleut


Er is
bewolking/er zijn wolken
 Il y a des nuages

Het is
mooi weer 
 Il fait beau 
Demain

Het zal regenen
Il pleuvra/
Il va pleuvoir
   
Het zal bewolkt zijn/ er zullen wolken zijn
Il y aura des nuages

Het zal mooi weer zijn
Il fera beau 

Slide 22 - Diapositive

Gisteren (hier) heeft het geregend

Slide 23 - Question ouverte

Vandaag (Aujourd'hui) is er wind

Slide 24 - Question ouverte

Morgen (Demain) is het bewolkt/zijn er wolken

Slide 25 - Question ouverte

exercice

In je team schrijf je in de 3 tijden die we hebben geoefend het aangegeven weer op.
Hier heb je 3 minuten voor.

timer
5:00

Slide 26 - Diapositive

exercice
Per team schrijf je de gemaakte zinnen op.
We kijken met de klas na.
Er mogen in totaal 3 zinnen worden aangewezen die volgens jullie helemaal goed zijn. 
Éen van deze zinnen komt terug op de aankomende toets!

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Bonne chance!
le pronom démonstratif
le passé composé (auxiliaire  (être/avoir) et participe passé) 

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Lien

Verbes Verbuga au présent
VERBES IRRÉGULIERS
-aller         
-faire              
-être               
-avoir             
-vouloir   
-pouvoir 
-prendre
-voir
 
 



-VERBES RÉGULIERS
-se promener
-se baigner
-se bronzer
-nager
-arriver
-voyager
-visiter
-loger
-organiser
-s'amuser
-passer









timer
10:00

Slide 31 - Diapositive