Argumenteren niveau 4 leerjaar 2

Argumenteren
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Argumenteren

Slide 1 - Diapositive

Argumenteren

Slide 2 - Carte mentale

Wat wil je leren over argumenteren?

Slide 3 - Question ouverte

Doel van de les
Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.
Ik weet welke argumentatiestructuren er zijn. 
Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Argumentatie
  • feiten
  • onderzoek of wetenschap
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
  • gezag of autoriteit
  • nut

Slide 6 - Diapositive

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 7 - Diapositive

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 8 - Diapositive

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 9 - Diapositive

Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.

Slide 10 - Diapositive

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

0

Slide 13 - Vidéo

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 14 - Diapositive

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 15 - Diapositive


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 16 - Diapositive

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 17 - Diapositive

Wat heb je geleerd over argumenten?

Slide 18 - Question ouverte

Meer weten?

Slide 19 - Diapositive

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Het WVC is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 21 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 22 - Quiz

Het WVC is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 23 - Quiz

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 24 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 25 - Quiz

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Question ouverte

Uitleg in film

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien

Argumentatiestructuur
- Argumentatie: het geheel van standpunt en argumenten
- Argumentatiestructuur: hoe de argumentatie geordend is

                            -> Dit kan op drie manieren:

1.Enkelvoudige argumentatie: een standpunt met één argument
2.Nevenschikkende of meervoudige
argumentatie
:
een standpunt met twee of meer argumenten

3. Onderschikkende argumentatie: een standpunt met een argument
dat door één of meer
subargumenten ondersteund wordt

NB: er kunnen meerdere
argumentatiestructuren gebruikt worden ter ondersteuning van een standpunt


Slide 29 - Diapositive

Enkelvoudige argumentatie

Standpunt 

 

Argument



Voorbeeld:

Het 7e uur op vrijdag moet afgeschaft worden.

    

Want de leerlingen hebben daar helemaal geen zin in.



Slide 30 - Diapositive

Nevenschikkende argumentatie

    Standpunt 

                               

argument / argument / argument


Voorbeeld:

   Het 7e uur op vrijdag moet afgeschaft worden.

                                                                                                                                                       

De leerlingen hebben er geen zin in. / Daarnaast zijn er ook geen studie-uren. / Bovendien is het dan altijd lekker weer.



Slide 31 - Diapositive

Onderschikkende argumentatie

Standpunt

  ↑

Argument

  

Argument


Voorbeeld:

Het 7e uur op vrijdag moet afgeschaft worden.
                    ↑              

De leerlingen hebben er dan helemaal geen zin meer in.

                               ↑                       

Dat heeft een negatief effect op de leeropbrengst.



Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive