Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Bs 6 Weefsels
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Je kunt weefsels van mensen en planten noemen met hun functie.
Slide 2 - Diapositive
organisme
Een mens bestaat uit wel 30 biljoen cellen
Slide 3 - Diapositive
orgaan
Een deel van een organisme met één of meerdere functies
Slide 4 - Diapositive
weefsel
meerdere cellen met dezelfde vorm en functie
Slide 5 - Diapositive
Cellen
Alle organismen bestaan uit cellen. Cellen zijn de bouwstenen van een organisme. Cellen zijn erg klein. Je kunt ze alleen zien onder een microscoop. Cellen zijn doorzichtig. Om ze goed te kunnen zien onder een microscoop, worden ze gekleurd.
Slide 6 - Diapositive
cellen
Cellen zijn de bouwstenen van organismen. Je lichaam bestaat uit verschillende typen cellen, ze kunnen verschillende vormen hebben.
zenuwcel
bindweefselcel
huidcel
spiercel
Slide 7 - Diapositive
Van cel tot organisme
Slide 8 - Diapositive
Cellen, hoe zien ze eruit?
De vorm van een cel heeft te maken met zijn functie
Slide 9 - Diapositive
Cellen:
-Klein
-Veel (heel veel)
Weefsel: Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
Slide 10 - Diapositive
Verschillende weefsels
Elk orgaan bestaat uit meerdere weefsels
Slide 11 - Diapositive
Tussencelstof
Zit tussen de cellen in. Kan vloeibaar, hard of zacht zijn. Dat hangt af van het soort weefsel.
Tussencelstof van beenweefsel is erg hard/kalkachtige stof.
Tussencelstof van kraakbeenweefsel is soepel.
Tussencelstof van zenuwcellen in de hersenen is vloeibaar
Slide 12 - Diapositive
weefsels plant
Slide 13 - Diapositive
weefsels in planten
Ook een blaadje bestaat uit meerdere weefsels!
Slide 14 - Diapositive
Jaarringen
Cambium: maakt nieuw hout.
Cambium zit bij de schors.
Waar zit dus het oudste en waar het nieuwste hout? Verschil houtcellen uit het voorjaar
en uit de zomer.
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Vidéo
Met welk onderdeel van het blad regelt de plant de wisseling van gassen en de verdamping van water?
A
Opperhuid
B
De hele plant
C
De huidmondjes
D
Het blad
Slide 17 - Quiz
Wat staat op volgorde van groot naar klein?
A
weefsels, organen, organisme, cellen
B
organisme, organen, weefsels, cellen
C
organisme, cellen, weefsels, organen
D
cellen, weefsels, organen, organisme
Slide 18 - Quiz
Wanneer is de lichte jaarring gemaakt?
A
Zomer/lente
B
Herfst
C
Winter
D
Een heel jaar
Slide 19 - Quiz
Waar kun je de jongste jaarring in de stam van een boom vinden?
A
Aan de binnenkant.
B
Aan de buitenkant.
Slide 20 - Quiz
In een boom is één jaarring veel breder dan de andere jaarringen. Wat kan daarvan de oorzaak zijn?
A
Dat kan komen, doordat de boom in dat jaar te lijden had van een rupsenplaag.
B
Dat kan komen, doordat de winter van dat jaar erg koud was.
C
Dat kan komen, doordat de zomer dat jaar erg droog was.
D
Dat kan komen, doordat het voorjaar van dat jaar heel vochtig en warm was.
Slide 21 - Quiz
Evaluatie leerdoelen
Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Je kunt weefsels van mensen en planten noemen met hun functie.