Nederlands maatwerk les 1 Verwijswoorden

Wat gaan we doen?
  • Verwijswoorden
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen?
  • Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

ABBP
Woorden die een ding, persoon, kwestie etc. aanwijzen noem je AANWIJZEND voornaamwoord.
Het BETREKKELIJK voornaamwoord slaat terug op een voorafgaand woord of zinnetje; heeft betrekking op....
BEZITTELIJK  voornaamwoord geeft een bezit aan.
PERSOONLIJK voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord.

Slide 2 - Diapositive

Goede zinnen maken
Juist gebruik van verwijswoorden:

*DIE/DAT/DEZE
*ZIJN/HEM
*ZIJ/HAAR
* het gebruik van WAT/DAT
*het gebruik van HUN/HEN

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Ik deel een frietje met ...
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quiz

Leon en Mike willen meedoen aan de wedstrijd. De trainer meldt ... aan.
A
hen
B
hun

Slide 9 - Quiz

De professor heeft ... uitgelegd wat elektriciteit is.
A
hen
B
hun

Slide 10 - Quiz

Dit is de fiets van Ilse. 
Het is (ze / zij / haar) fiets.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Inloggen... 
met een beetje oefenen...

Slide 14 - Diapositive

Ik onderteken het formulier ... morgen moet worden ingeleverd.
A
die
B
dat

Slide 15 - Quiz

Dit is een gebouw ...
in Amsterdam staat.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quiz

Deze vissersboot is de oudste
... in de haven ligt.
A
die
B
dat

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Vidéo

Onbepaald voornaamwoord
Iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

> je gebruikt WAT

Slide 19 - Diapositive

Bepaald of onbepaald vnw
Dat: dan weet je het. Het is bepaald.

Het=dat: Het boek dat. Je verwijst naar een ZN. Het circus dat naar Duiven komt.
Wat: je weet het niet! Onbepaald. Ik weet iets, wat nog niemand weet. Na: alles, niets, iets, enige, overtreffende trap en een hele zin.

Slide 20 - Diapositive

WAT
Alles wat ik doe, gaat goed.
Niets wat ik doe, gaat goed.
Het laatste wat ik deed, ging goed.
Het café ging dicht, wat jammer is voor de buurt.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Slide 23 - Diapositive

Ik kreeg een cadeau ... uit Spanje kwam.
A
dat
B
wat

Slide 24 - Quiz

Nomi fietste snel naar huis, ... haar moeder heel fijn vond.
A
dat
B
wat

Slide 25 - Quiz

We fietsten langs een gebouw ... helemaal verwaarloosd was.
A
dat
B
wat

Slide 26 - Quiz

Hij heeft me iets uitgelegd ... ik nu al vergeten ben.
A
dat
B
wat

Slide 27 - Quiz

Dit is het vetste ... ik ooit heb meegemaakt.
A
dat
B
wat

Slide 28 - Quiz

Sjoerd gooit zijn controllers in de hoek. Nu zijn ... kapot.
A
ze
B
zij
C
haar
D
hun

Slide 29 - Quiz

Iedereen kent dit meisje, maar ik heb ... nog nooit ontmoet.
A
ze
B
zij
C
haar
D
het

Slide 30 - Quiz