13.9. D + E

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Willkommen!

Programm, Mittwoch 13.9.

Sterke werkwoorden met a en e in stam

Schreiben

Sterke werkwoorden

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met e in de stam?

Sterke werkwoorden met e in stam t.t.

	helfen	sehen
ich	helf - e	seh - e
du	h i lf - st	s ie h - st
er/sie/es	h i lf - t	s ie h - t
wir	helf - en	seh - en
ihr	helf - t	seh - t
sie/Sie	helf - en	seh - en
	geholfen	gesehen

Sterke werkwoorden met e in stam t.t.

	helfen	sehen	geben	nehmen	treten
ich	helf - e	seh - e	geb - e	nehm - e	tret - e
du	h i lf - st	s ie h - st	g i b- st	n imm - st	tr itt - st
er/sie/es	h i lf - t	s ie h - t	g i b - t	n imm - t	tr it - t
wir	helf - en	seh - en	geb - en	nehm - en	tret - en
ihr	helf - t	seh - t	geb - t	nehm - t	tret - et
sie/Sie	helf - en	seh - en	geb - en	nehm - en	ret - en
	geholfen	gesehen	gegeben	genommen	getreten

lesen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

lese

liest

liest

lesen

lest

lesen

geben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

gebe

gebt

gibt

geben

gibst

geben

gibe

gibben

sterke werkwoorden

 met a in stam

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met a in de stam?

Sterke werkwoorden met a in stam t.t.

	fallen	lassen	halten	laufen	stoßen
ich	fall - e	lass - e	halt - e	lauf - e	stoß - e
du	f ä ll - st	l ä ss - t	h ä lt- st	l ä uf - st	st ö ß - t
er/sie/es	f ä ll - t	l ä ss - t	h ä lt	l ä uf - t	st ö ß - t
wir	fall - en	lass - en	halt - en	lauf - en	stoß - en
ihr	fall - t	lass - t	halt - t	lauf - t	stoß - t
sie/Sie	fall - en	lass - en	halt- en	lauf- en	stoß - en
	gefallen	gelassen	gehalten	gelaufen	gestoßen

fahren

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

fahre

fährst

fahrt

fahren

fährt

fahren

Du (sprechen)..................immer so leise.

1. sprichst
2. spricht
3. sprecht
4. sprechst

Der Arzt (geben)..............Meike eine Spritze.

1. gebt
2. gibst
3. gibt

wij nemen (nehmen)

1. wir nehmen
2. wir nimmen

Vervoeg het werkwoord.
Ich sehe was, was du nicht (ziet)

1. sehst
2. siehst
3. sihst
4. sist

Der Lehrer (vergeet) die Hausaufgaben

1. vergisst
2. vergest
3. vergiesst
4. vergiest

(Geef) du mir bitte das Buch?

1. Giebst
2. Geebst
3. Gebst
4. Gibst

Der Apfel (vallen)?

1. treffst
2. trieffst
3. triffst
4. treeffst

(essen) Was ............ du am liebsten?

(fahren) Mein Vater ............ mich immer zur Schule

(helfen) ............ du mir dabei?

Üben

Übung 1

Übung 2

Übung 3

Schreiben

Buch Seite 36 

Aufgabe 35 + 36

Wörterliste 

gimkit

HA für Montag 18.9.  

Lernen:  für SO

Antworten   Trinkhalle

1a  2c  3b  4b  5a      6  heute

7   In het Ruhrgebied heb je veel kiosken (8000) die al sinds 1870 bestaan. Het aanbod is veelzijdig, je kunt er kranten, drankjes en cigaretten kopen. Het is typisch voor het Ruhrgebied.

Anworten Mode-Experiment

1c  2b  3c  4b  5a  6c

7 Marie probeerde een week lang dezelfde kleren te dragen. Ze heeft gemeerkt, dat je met weinig kleren uitkomt als je slim combineert. Marie wil dit nu vaker doen ook omdat het goed is voor het milieu.

Hulpwerkwoorden

Zoek de hulpwerwoorden in de tekst

Goed of fout?

er nihmt

1. goed
2. fout

ik lees (lesen)

1. ich lese
2. ich liese

Mijn moeder geeft (geben)

1. Meine Mutter gebt
2. Meine Mutter gibt

wij nemen (nehmen)

1. wir nehmen
2. wir nimmen