Trabitour GHA 2, Kap.10 herhalen naamvallen- les 1

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2,3

Willkommen, heute ist Donnerstag 

der 9. Februar 2023

Lernziel(e)

• Weet  ik hoe ik de grammatica uit de eerdere lesboeken kan toepassen.

Programm 

1.   Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 

2.  Kapitel 10, de naamvallen van Duits herhalen

3.  Opdrachten maken. 

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Grammatica opdracht 3.3

* naamvallen 1 t/m 4

* voorzetsel die horen bij naamval 1 t/m 4

* 

Naast de naamvallen heb je ook nog voorzetsels

Het bepalen van naamvallen doe je door het ontleden van de zin:

- 1e naamval = Onderwerp (wie/wat + gezegde)

- 2e naamval = Bezit ('van' voor het zinsdeel kunnen zetten)

- 3e naamval = Meewerkend Voorwerp (voor het zinsdeel 'aan' of

                            'voor' kunnen zetten)

- 4e  naamval = Lijdend Voorwerp (wie/wat + gezegde +

                            Onderwerp)

                        

   

Sleep de voorzetsel naar de juiste categorie.

3e naamval

4e naamval

keuzevoorzetsel

aus

durch

mit

vor

für

in

nach

ohne

gegen

hinter

neben

bei

von

um

auf

an

entlang

Stap 1:  

Je zoekt in de zin of er voorzetsels instaan, die een naamval afdwingen.

• Is het een voorzetsel uit de 3e naamval?
  
• Is het een voorzetsel uit de 4e naamval?
  

Stap 2: 

Je zoekt of er een keuzevoorzetsel in de zin staat?

• Kun je antwoord geven op de vraag wann? -> 3e naamval
  
• Kun je antwoord geven op de vraag wo? -> 3e naamval
  
• Kun je antwoord geven op de vraag wohin? -> 4e naamval
  
• Heb je geen antwoord op bovenstaande vragen, dan krijgen auf / über de 4e naamval en de rest de 3e naamval.

Stap 3: 

Als je geen voorzetsel en geen keuzevoorzetsel ziet staan, dan zul je de zin moeten ontleden om te bepalen welke naamval je moet invullen.

Keuzevoorzetsels 3e & 4e naamval

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:

1. aus, bei, in, von, um
2. aus, an, bei, in, für
3. aus, bei, mit, nach, zu
4. an, aus, hinter, seit, in

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:

1. durch, für, aus, in
2. durch, für, ohne, bis
3. durch, für, ohne, in
4. durch, an, zu, bei

Deze voorzetsels horen bij de keuzevoorzetsels:

1. an, auf, aus, gegen
2. an, auf, hinter, von
3. an, auf, entlang, mit
4. an, auf, hinter, vor

Keuzevoorzetsel: wanneer krijg je 3e naamval?

1. waar en waarheen
2. wanneer en waarheen
3. waar en wanneer

Keuzevoorzetsel: wanneer krijg je 4e naamval?

1. waar en waarheen
2. wanneer en waarheen
3. waarheen en beweging

An die Arbeit

1. Maken: Kapitel 10, 

                  Aufgabe 4.4 + 10.2 (Grammatik)

                                            

2. Overschrijven Wörterliste B, K10, S. 21

     

Hausaufgaben für nächste Woche, Kapitel 3

1.  Leren: theorie Hf 10, 1 t/m 5 (S. 18/19)

2. Maken:  Kapitel 10, Aufgabe 4.4 (Grammatik)

                                            Aufgabe 10.2 (Grammatik)

3. Overschrijven Wörterliste B,  K10, S. 21