Paragraaf 2.2 Heb je geld genoeg?

Salaam wa aleikom
Zelfstandige opstart   10 min
Uitleg 2.2                          10 min
Aan de slag met 2.2    25 min
Afsluiting                          5 min
Pauze                                    5 min
Start paragraaf 2.4       
Zelfstandige opstart  10 min
Uitleg 2.4                         10 min
Maken opdrachten     25 min
Afsluiting                           5 min
https://eco.isdigitaal.nl/les/2-2-heb-je-geld-genoeg/ 

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Salaam wa aleikom
Zelfstandige opstart   10 min
Uitleg 2.2                          10 min
Aan de slag met 2.2    25 min
Afsluiting                          5 min
Pauze                                    5 min
Start paragraaf 2.4       
Zelfstandige opstart  10 min
Uitleg 2.4                         10 min
Maken opdrachten     25 min
Afsluiting                           5 min
https://eco.isdigitaal.nl/les/2-2-heb-je-geld-genoeg/ 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les 
  • Weet je welke leenmotieven er zijn
  • Weet je welke risico's er zijn bij lenen
  • Voorbeelden geven van een consumptief krediet
  • Kun je het verschil tussen de twee hypotheekvormen uitleggen

Slide 2 - Diapositive

Lenen
Lenen 🡪 je haalt je consumptie naar voren

Redenen om te lenen (= leenmotieven):
  1. om een tijdelijk tekort op te vangen
  2. om duurzame consumptiegoederen te kopen
  3. om tegenslagen op te vangen
  4. om een huis te kopen

Als je leent, betaal je rente!

Slide 3 - Diapositive

Kredietkosten
Je lening (krediet) betaal je af in termijnen. Je betaalt aflossing (schuld) en kredietkosten (rente).


Je leent € 5.000 met maandelijkse termijnen van € 100. De looptijd van de lening is 5 jaar. Wat zijn de kredietkosten?
  • je betaalt in totaal 5 jaar × 12 ×maanden  x € 100 = € 6.000
  • je hebt € 5.000 geleend
  • de kredietkosten zijn € 6.000 - € 5.000 = € 1.000

Slide 4 - Diapositive

Risico
Bij (uit)lenen loopt je risico:
  • bij lenen: dat de waarde van je aankoop sneller vermindert dan je aflost
  • bij uitlenen: dat de lener niet kan aflossen

Voorwaarden bij lenen:
  • verdiencapaciteit
  • Bureau Krediet Registratie (BKR)
  • hoogte van de rente


 

Slide 5 - Diapositive

Consumptief krediet
Voorbeelden van consumptief krediet:
  1. persoonlijke lening of persoonlijk krediet 🡪 lening van de bank die je in vaste termijnen terugbetaalt
  2. doorlopend krediet 🡪 tot een maximum dat je doorlopend mag lenen
  3. rekening-courant krediet 🡪 rood staan op je betaalrekening
  4. consumptief krediet bij webshops en winkels:
       🡪 kopen op afbetaling
       🡪 huurkoop, huren waarbij je aan het einde van de periode eigenaar bent



Slide 6 - Diapositive

Hypotheek
https://www.youtube.com/watch?v=9dmG-JGg_GI
Voor de aankoop van een huis sluiten veel mensen een
hypotheek (= lening met onderpand) af. Je kunt daarbij
kiezen uit verschillende vormen:

  • lineaire hypotheek 🡪 elke maand vast bedrag aflossen,
       waardoor de rente steeds verder daalt
  • annuïteitenhypotheek 🡪 elke maand betaal je een vast
       bedrag voor rente en aflossing


Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Je leent € 900 voor de nieuwe iPhone 14 met maandelijkse termijnen van € 27,50. De looptijd van de lening is 3 jaar. Wat zijn de kredietkosten?
A
€ 0
B
€ 27,50
C
€ 90
D
€ 100

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je het krediet als je rood (negatief) staat op je bankrekening?
A
persoonlijke lening
B
doorlopend krediet
C
rekening-courant krediet
D
hypotheek

Slide 10 - Quiz

Waarom is de rente op een hypotheek lager dan op een consumptief krediet?
A
een hypotheek heeft een kortere looptijd
B
een hypotheek heeft een langere looptijd
C
de bank loopt meer risico bij een hypotheek
D
een hypotheek heeft een onderpand

Slide 11 - Quiz

Welk kenmerk heeft aan annuïteiten hypotheek?
A
maandelijks vast bedrag aan aflossing
B
maandelijks vast bedrag aan rente
C
maandelijks vast bedrag (aan aflossing en rente)
D
maandelijks dalend bedrag (aan aflossing en rente)

Slide 12 - Quiz