L'ordre des mots
1 / 19
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
In het Frans komen alle werkwoorden van het ww. gezegde achter elkaar te staan.
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quiz
In het Frans is de woordvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
Plaats- en tijdsbepalingen komen in het Frans altijd achteraan een zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Diapositive
Welke zin is correct?
A
Je suis l'année dernière parti en vacances.
B
L'année dernière, je suis parti en vacances.
Slide 6 - Quiz
Welke zin is correct?
A
Demain, je vais demander à ma mère une glace.
B
Je vais demain demander à ma mère une glace.
C
Je vais demander demain une glace à ma mère.
D
Demain, je vais demander une glace à ma mère.
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
signaalwoorden (NL)
Slide 9 - Carte mentale
Waarom zou je signaalwoorden gebruiken?
Slide 10 - Question ouverte
signaalwoorden (FA)
Slide 11 - Carte mentale
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant
Slide 12 - Question de remorquage
Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais
Slide 13 - Quiz
Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors
Slide 14 - Quiz
Welk signaalwoord? J'aime l'école, ______ j'espère que les vacances ne dureront pas trop longtemps.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre
Slide 15 - Quiz
Vertaal naar het Frans: Ik heb afgelopen jaar een profiel gekozen.
Slide 16 - Question ouverte
Ik ben goed in Frans en Nederlands
Slide 17 - Question ouverte
Mijn lievelingsvak is ..., omdat ... (vul zelf in!)
