woordenschat weer quiz

woordenschat weer quiz
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
WoordenschatBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

woordenschat weer quiz

Slide 1 - Diapositive

guur
A
warm en gezellig
B
koud en onplezierig
C
zonnig en droog

Slide 2 - Quiz

buitensporig
A
heel normaal
B
te veel of te groot
C
heel klein

Slide 3 - Quiz

de hagelsteen
A
een klein steentje dat uit de lucht valt
B
een stukje ijs dat uit de lucht valt
C
een groot sneeuwvlokje

Slide 4 - Quiz

de hittegolf
A
een koude periode in de zomer
B
een lange tijd van warm weer
C
een periode van veel regen

Slide 5 - Quiz

ijzelen
A
er komt veel sneeuw naar beneden
B
het regent in ijskoude druppels
C
er komt een laagje ijs op de grond

Slide 6 - Quiz

inslaan
A
iets kapot maken door het hard te raken
B
iets in de grond stoppen, zoals een paal
C
een manier om regen te laten vallen

Slide 7 - Quiz

het klimaat
A
de dagelijkse temperatuur
B
het weer dat het op een plek meestal is, over een lange tijd
C
de lucht in de stad

Slide 8 - Quiz

de onweersbui
A
een regenbui met veel bliksem of donder
B
een zachte regenbui
C
een warme wind zonder regen

Slide 9 - Quiz

opwarmen
A
iets dat koeler wordt
B
het langzaam warmer worden
C
het stoppen van het gebruiken van warmte

Slide 10 - Quiz

de periode
A
een korte tijd
B
een lange tijd zonder verandering
C
stukje tijd, zoals een week, maand of jaar.

Slide 11 - Quiz

het risico
A
iets dat niet belangrijk is
B
de kans dat er iets verkeerd gaat
C
een voordeel

Slide 12 - Quiz

rommelen
A
soort brullend geluid in de lucht.
B
netjes opruimen
C
rommel maken

Slide 13 - Quiz

de sneeuwstorm
A
een storm zonder sneeuw
B
een storm met veel sneeuw en harde wind
C
lichte sneeuw zonder wind

Slide 14 - Quiz

spekglad
A
heel glad, zoals ijs
B
heel stevig, zoals beton
C
heel zacht, zoals gras

Slide 15 - Quiz

de zeespiegel
A
de hoogte van het water in de zee
B
het water in een meer
C
de oppervlakte van de oceaan

Slide 16 - Quiz

de bui
A
regen
B
blauwe lucht
C
zonnig

Slide 17 - Quiz

doorweekt
A
helemaal droog
B
helemaal nat
C
helemaal koud

Slide 18 - Quiz

heftig
A
heel rustig
B
heel erg
C
heel langzaam

Slide 19 - Quiz

miezeren
A
heel lichte regen
B
zware regen
C
sneeuwvlokken vallen

Slide 20 - Quiz

de motregen
A
lichte regen
B
zware regen
C
hagel

Slide 21 - Quiz

de neerslag
A
regen
B
sneeuw
C
alle soorten regen, hagel of sneeuw
D
hagel

Slide 22 - Quiz

plenzen
A
hele lichte regen
B
harde regen
C
de zon die schijnt

Slide 23 - Quiz

de stortbui
A
een korte, hevige regenbui
B
een lange, zachte regenbui
C
een sneeuwstorm

Slide 24 - Quiz

uiteindelijk
A
aan het begin
B
na een lange tijd
C
in het midden

Slide 25 - Quiz

het weer voorspellen
A
het raden van het weer
B
het weer veranderen
C
vergeten welk weer het is

Slide 26 - Quiz

de weersverwachting
A
het verleden van het weer
B
voorspelling van het weer voor de komende dagen
C
de temperatuur van gisteren

Slide 27 - Quiz

de windkracht
A
hoe hard de wind waait
B
hoe warm de wind is
C
hoe hard de regen valt

Slide 28 - Quiz

wisselvallig
A
altijd hetzelfde weer
B
het weer dat vaak verandert
C
heel warm weer, zonder verandering

Slide 29 - Quiz

de wolkbreuk
A
een hele lichte regenbui
B
een korte, zware regenbui
C
het verdwijnen van de wolken

Slide 30 - Quiz

het wolkenveld
A
een plek zonder wolken
B
een gebied met veel verschillende wolken
C
een soort land dat bedekt is met sneeuw

Slide 31 - Quiz