Groene productie H2: Herhalingsles

Herhalingsles Hoofdstuk 2
Groei van gewassen
Groene productie 

1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
Groene productieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhalingsles Hoofdstuk 2
Groei van gewassen
Groene productie 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welke groeifactoren zijn er?

Slide 3 - Question ouverte

Wat gebeurt er met een plant als één van de groeifactoren niet aanwezig is?
A
dan maakt de plant de groeifactor zelf aan
B
dan bloeit een plant sneller
C
dan kan een plant ziek worden
D
dan groeit een plant goed.

Slide 4 - Quiz

Welke groeifactoren zijn belangrijk voor rijst?
A
een lage temperatuur en veel water
B
een hoge temperatuur en veel water
C
een lage temperatuur en weinig water
D
een hoge temperatuur en weinig water

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Wat ontstaat er tijdens de fotosynthese?
A
licht
B
koolstofdioxide
C
water
D
zuurstof

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Welke grondbewerkingsmachines zie je op de afbeeldingen? Sleep de naam naar het juiste plaatje.
ploeg
cultivator
frees
spitmachine
eg
hark

Slide 12 - Question de remorquage

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Waar vind je in Nederland rivierklei?
A
in de polders
B
rond de Rijn en de Maas
C
langs de Noord-Hollandse kust
D
in Groningen en Drenthe

Slide 16 - Quiz

Veen is een organische grondsoort. Wat betekent dat?
A
De grond is op de oevers afgezet.
B
De grond is gevormd door verwering.
C
De grond is gevormd door afgestorven plantenresten

Slide 17 - Quiz

Waaruit bestaat grond?
A
poriën
B
vaste deeltjes, water en lucht
C
zand en klei
D
water, voeding en lucht

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

Noem een voorbeeld van een substraat.
A
glasvezel
B
klei
C
steenwol
D
veen

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Wat betekent het als de grond een pH-waarde van 4 heeft?
A
De grond is basisch
B
De grond is neutraal
C
De grond is zuur

Slide 22 - Quiz

Van welk water is de EC-waarde het hoogst?
A
Leidingwater
B
Regenwater

Slide 23 - Quiz

Hoe kun je de EC-waarde van een vloeistof laten stijgen?

Slide 24 - Question ouverte

Hoe kun je de EC-waarde van een vloeitstof laten dalen?

Slide 25 - Question ouverte

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Waarom mag dierlijke mest alleen worden toegediend in de tijd dat de planten groeien
A
Anders verteert de mest niet en heeft een plant er niets aan
B
Anders worden mineralen en voedingsstoffen niet door de plant opgenomen
C
Dan planten de dieren in de bodem zich voort
D
Dat is het jaargetijde dat de temperatuur goed is.

Slide 30 - Quiz

Wat voor soort mest is champost?
A
een dierlijke mest
B
een plantaardige mest
C
een mengsel van dierlijke en plantaardige mest
D
geen van beide, het is geen mest

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive

Wat is anorganische mest?
A
Mest die bij toeval uitgevonden is, omdat iemand mineralen in de bodem vond
B
mest die gemaakt is van dierlijke uitwerpselen
C
mest die lastig te verwerken is en waarvan de werkzame stof niet bekend is
D
mest die in het laboratorium is uitgevonden en in een fabriek wordt gemaakt

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Diapositive

Sleep de naam van de anorganische meststof naar de juiste afkorting.
Ca
Fe
K
Cu
Mg
P
N
Zn
calcium
fosfor
kalium
koper
magnesium
stikstof
zink

Slide 35 - Question de remorquage

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Hoeveel % stikstof bevat meststof
9-14-10
A
9%
B
14%
C
10%
D
33%

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Tekst
Ziekte
Plaag
Bladluis
Natrot
Aardappelziekte
Witte vlieg

Slide 41 - Question de remorquage

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Wat is biologische bestrijding?

Slide 44 - Question ouverte

Wat is een nadeel van biologische bestrijding met natuurlijke vijanden?
A
Hierdoor komen er te veel insecten
B
In het open veld vliegen de insecten weg
C
De insecten worden resistent
D
De insecten eten andere dieren

Slide 45 - Quiz

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

Waarom wordt een plant geleid?
A
Zo kan de plant sneller groeien
B
Zo komen de vruchten niet op de grond te liggen
C
Zo voorkom je ziekten en schimmels
D
Zo zorg je dat de plant in de goede richting groeit

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Diapositive

Slide 51 - Diapositive

Waarom past een akkerbouwer vruchtwisseling toe?
A
De akkerbouwer hoeft dan niet te bemesten.
B
De akkerbouwer kan de grond dan makkelijker bewerken.
C
Vruchtwisseling is goed voor de bodemstructuur.
D
Vruchtwisseling zorgt voor een lager stikstofgehalte in de bodem.

Slide 52 - Quiz

Waarom maak je voor een moestuin een teeltplan en pas je vruchtwisseling toe?
A
Je hoeft dan niet te bemesten
B
Je houdt met een nieuwe indeling de moestuin aantrekkelijk
C
Je kunt dan meer producten per vierkante meter verbouwen
D
Je verkleint de kans op ziektes en plagen

Slide 53 - Quiz

Einde herhaling H2
Tips voor het leren:
  • maak de "test jezelf"
  • oefen met de "flitskaarten"
  • maak een begrippenlijst (begrippen uitleggen in eigenwoorden)
  • maak een samenvatting

Slide 54 - Diapositive