Ja en nee vragen, ontkenningen en woordvolgorde

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Grammar chapter 2

1. Ja/Nee vragen.

2. Ontkenningen

Ja/Nee vragen

Vragen en Ontekenning met 'to be'

Vragen en ontkenningen met do, does en did

Maak een ja/nee vraag van de volgende zin:
You can walk the dog.

1. Do you can walk the dog?
2. Can you walk the dog?
3. Does you can walk the dog?
4. Can the dog walk you?

Maak een ja/nee vraag van de volgende zin:
You are in my class.

1. Do you are in my class?
2. Do you am in my class?
3. Was you in my class?
4. Are you in my class?

Maak een ja/nee vraag van de volgende zin:
I study a lot.

1. Study I a lot?
2. A lot I study?
3. Do I study a lot?
4. Does I study a lot?

Maak een ja/nee vraag van de volgende zin:
They work well together.

1. Work they well together?
2. Do they work well together?
3. Does they work well together?
4. They work well together.

Wanneer gebruiken we 'do' of 'does'?

1. In de verleden tijd
2. Bij alle ja/nee vragen
3. Bij werkwoorden anders dan am, are, is en can
4. Bij werkwoorden in de toekomstige tijd

Wanneer gebruiken we 'does' en geen 'do'?

1. Bij he/she/it
2. Als we de toekomstige tijd willen weten
3. Bij alle ja/nee vragen
4. Bij werkwoorden die gaan over het openbaar vervoer

Ontkenningen.

Maak de ontkenning van de volgende zin:
I am in class today.

1. I am today not in the class
2. I do not am in class today
3. I am not in class today
4. Today I not in class

Maak de ontkenning van de volgende zin:
You are at home

1. You aren't at home
2. You don't be at home
3. You are not at home
4. You not at home

Maak de ontkenning van de volgende zin:
I have a sister

1. I have not a sister
2. I haven't a sister
3. I do not have a sister
4. I don't have a sister

Maak de ontkenning van de volgende zin:
He knows the answers

1. He not knows the answers
2. He will not know the answers
3. He do not know the answers
4. He does not know the answers

Maak de ontkenning van de volgende zin:
I like English

1. I not like English
2. I does not like English
3. I do not like English
4. I can not like English

Maak de ontkenning van de volgende zin:
I can come today

1. I can not come today
2. I cannot come today
3. I not come today
4. I don't will come today