Les 1 spelling H1 trema, apostrof en H2 met of zonder -n

H1 Trema, apostrof, accent en cedille & alle werkwoordsvormen
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H1 Trema, apostrof, accent en cedille & alle werkwoordsvormen

Slide 1 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  1. Je weet wanneer je trema's, apostrofs, accenten en cedilles moet gebruiken.
  2. Je kan alle werkwoordsvormen herkennen en correct spellen.

Slide 3 - Diapositive

Woorden met een trema

Slide 4 - Carte mentale

Trema
1. alleen bij uitspraakprobleem
- op de letter waar klank verandert
vb. ruïne/ vacuüm/ geïrriteerd

Slide 5 - Diapositive

Trema
2. In het mv van zn op -ee

vb. zeeën
feeën

Dus op de -e waar klank verandert!

Slide 6 - Diapositive

Trema
3. (vaak) in het mv van zn op -ie
- klemtoon op -ie -> + ën
- klemtoon niet op -ie -> + n (trema op laatste ë)

Slide 7 - Diapositive

Klemtoon op -ie

+ ën (dus extra -e)

vb. KNIE - knieën
meloDIE - melodieën
geNIE - genieën
klemtoon niet op -ie

+ n (trema op laatste e)

vb. bacTErie - bacteriën
koLOnie - koloniën
POrie - poriën

Slide 8 - Diapositive

met trema
zonder trema
coordinatie
officieel
officiele
poezie
patient
mecanicien
museum
dieet

Slide 9 - Question de remorquage

Apostrof
Als weglatingsteken
's-Gravenhage. Ik heb 'm net nog in 't buurthuis zien zitten. 's Avonds. De Elfstedentocht van '97.
Bij bezitsaanduiding als de naam eindigt op een s-klank of lange klinker.
Anna's tas. Max' Playstation. Gaby's huiswerk. Joyce' huis.
Na cijfers, afkortingen en afleidingen. vmbo'er, A4'tje, mp3'tje
In verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje (maar: displaytje)

Slide 10 - Diapositive


De hoofdstad van Noord-Brabant is
s Hertogenbosch
A
goed
B
met apostrof
C
met streepje
D
met apostrof en streepje

Slide 11 - Quiz


Waar is de apostrof goed geplaatst?
A
Lex's zusje
B
Lexs zusje
C
Lex' zusje

Slide 12 - Quiz


Waar schrijf je een apostrof?
A
Tims vader
B
Lisas vader

Slide 13 - Quiz

Welke namen hebben, als ze een bezitsaanduiding zijn, een apostrof nodig?
WEL
Jordy
Naomi
Dennis
Maaike

Slide 14 - Question de remorquage

Wanneer gebruik je een apostrof?
WEL
Als 1 of meer letters zijn weggelaten.
na cijfers en afkortingen
na alle woorden die eindigen op een i, a, o, u of y.
bij bezitsvormen

Slide 15 - Question de remorquage

Accenten
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt.
Wij gebruiken drie accenttekens in Nederland:
- accent aigu (streepje naar rechts): cliché, logé
- accent grave (streepje naar links): barrière, carrière
- accent circonflexe (dakje): enquête, crêpe (Franse leenwoorden)

Slide 16 - Diapositive

met accent
zonder accent
enquete
premiere
acne
defile
genant
sate
abonnee
creme

Slide 17 - Question de remorquage

Welk accent bevat dit woord?

blèren
A
accent aigu
B
accent grave
C
accent circonflexe

Slide 18 - Quiz

Welk accent bevat dit woord?

frêle (fijngebouwd)
A
accent aigu
B
accent grave
C
accent circonflexe

Slide 19 - Quiz

Cedille
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat (reçu, remplaçant). 

Normaal klinkt de c in die gevallen namelijk als k:
– caravan, cupcakes.

Slide 20 - Diapositive


Neem de zin over en plaats hoofdletters, accenttekens, trema’s, apostrofs en cedilles.
‘ik houd uberhaupt niet van sate’, zei de actrice voorafgaand aan de premiere, terwijl ze met een fohn haar haren in model bracht.

Slide 21 - Question ouverte

Herhaling
Kun jij de zeven werkwoordsvormen nog noemen?

Slide 22 - Diapositive

1. Infinitief (inf)

2. Pers. tegenw. tijd (pvtt)
3. Pers. verleden tijd (pvvt)
4. Gebiedende wijs (gw)
5. Voltooid deelwoord (vd)

6. Onvoltooid deelwoord (od)

7. Bijvoeglijk naamwoord (bn)

  1. Annie wil een liedje zingen.
  2. Annie zingt een liedje.
  3. Annie zong een liedje.
  4. Zing een liedje!
  5. Annie heeft een liedje gezongen.
  6. Zingend liep Annie door de kamer.
  7. Het gezongen liedje.

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag
H1 Spelling Opdracht 1 tot en met 5 plus opdracht 8 in je boek. (huiswerk voor dinsdag)
H2 spelling opdracht 1 tot en met 5 plus 7 in je boek. (verder werken als je al klaar bent) 
timer
20:00

Slide 24 - Diapositive

Doel van de les (H2 spelling)
  • Je weet wanneer je een meervouds-n moet gebruiken bij bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandig gebruikte telwoorden.  
  • Je kan de woorden uit de opdrachten goed spellen.
  • Je kan werkwoorden die in de tegenwoordige tijd hetzelfde klinken goed spellen.

Slide 25 - Diapositive

Alle of allen, beide of beiden?
Woorden als alle(n), beide(n), enkele(n), weinige(n) en vele(n) schrijf je soms zonder -n en soms met -n.

Voorbeeld:
  1. Alle fietsen die voor school stonden, zijn verwijderd.
    --> Alle zijn ze verwijderd.
  2. Alle kinderen die voor school stonden, hebben gymles.
    --> Allen hebben gymles.

Slide 26 - Diapositive

Met of zonder -n?
Telwoorden zoals enkele(n), vele(n), weinige(n):
  1. Gaat het om een persoon?
  2. Wordt het woord zelfstandig gebruikt en wordt in de zin niet vaker genoemd?
    Dan met -n
Allen hadden een zwemdiploma.


Slide 27 - Diapositive

Met of zonder -n?
  1. Telwoorden als tientallen, honderden, duizenden en miljoenen hebben altijd een -n.

  2. Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden eindigen in enkelvoud op een -e, in het meervoud op -n.
    Als gepensioneerde heb je tijd om je in te zetten voor jongeren.

Slide 28 - Diapositive

Wel of geen -n?
Sommige(n) mensen kunnen niet zwemmen.
A
sommigen
B
sommige

Slide 29 - Quiz

Met of zonder -n?
Enkele(n) hebben het huiswerk niet gemaakt.
A
enkelen
B
enkele

Slide 30 - Quiz


Mijn oma kijkt altijd naar het nieuws voor dove(n) en slechthorende(n)
A
dove, slechthorenden
B
doven, slechthorende
C
doven, slechthorenden
D
dove, slechthorende

Slide 31 - Quiz


Van die schattige puppies wil ik er wel enkele(n) hebben.
A
enkelen
B
enkele

Slide 32 - Quiz

ik weet nu wanneer ik een -n gebruik.....
0100

Slide 33 - Sondage

Aan de slag
H1 Spelling Opdracht 1 tot en met 5 plus opdracht 8 in je boek. (huiswerk voor dinsdag)
H2 spelling opdracht 1 tot en met 5 plus 7 in je boek. 

Slide 34 - Diapositive